Pagina:Vergif.djvu/197

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
199

de voorsmaak van het eeuwige leven, de blijdschap over den Heiligen Geest; de drang, het licht, de ijver en de kracht van dien zelfden Geest; de bevrijding van de straf der zonde en van de heerschappij des meesters, van Gods toorn, van den vloek en den dwang der wet, van Satan, van de macht van hel en dood, van de wereld en van een slecht geweten; het leiden van alles, zelfs van het bitterste lijden tot het welzijn van den geloovige en de levendige hoop op de zaligheid, waarna eindelijk volgt de onuitsprekelijke eeuwige blijdschap en heerlijkheid in den hemel voor nu en voor altijd!"

"Zie je wel?" riep proost Sparre triumfeerend, en terwijl hij in zijn boekje noteerde; ik dacht wel dat het niet zóó erg met je gesteld was,—Osmund! misschien valt het jou niet zoo gemakkelijk om de vragen te kennen als de jongens uit de stad; maar je kent toch iets, mijn jongen; draag maar zorg om vlijtig en oplettend te blijven, dan zul je zien dat het je nog wel goed gaat."

De latijnsche jongens waren teleurgesteld;—zij hadden op een goede gelegenheid tot lachen gehoopt; maar heel de lange bank boog zich voorover en keek Osmund met de grootste verbazing aan.

Osmund Asbjörnsen had vele dominé's beproefd en ik weet niet hoeveel belijdenissen versleten.