Pagina:Vergif.djvu/55

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
57

krabben, ja, wat meer was, hij had zelf alle voorbeelden in zijn boek opgeschreven; en toch bleef die eene onbekende hem altijd ver en vreemd.

Hij hield die x in het oog; hij schreef plichtmatig op hoe die als een vos voortgejaagd werd van lijn tot lijn met vermenigvuldigingen, verkortingen, breuken en alle Joost weet wat achter zich aan, totdat het arme vermoeide dier eindelijk alleen naar de linkerzijde gedreven werd en het uitkwam dat die vreeselijke x eigenlijk niets anders was dan een heel vreedzaam getal, bijv. 28!

Ten laatste kwam Marius zoo ver dat hij begreep dat x verschillende waarde kon hebben in de verschillende voorbeelden. Maar wat beteekende dat met die x? Waarom al die omhaal, waarom het heele bord over door dik en dun gejaagd naar dien eenen onbekende, als het toch niet anders was als bijv. 28—of misschien maar 15?—neen, dat kon kleine Marius werkelijk niet begrijpen.

Toch nam hij zijn voorbeeldenschrift en schreef heel voorzichtig het vraagstuk op dat Broch moest uitrekenen.

Men vroeg Pythagoras eens hoeveel leerlingen hij had. De wijze antwoordde: „De helft studeert wijsbegeerte, een derde wiskunde en de anderen die zich in het zwijgen oefenen, maken met de drie die ik het laatst kreeg, het vierde deel uit van het aantal dat ik te voren had." Hoeveel