Pagina:Vergif.djvu/95

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

V

Er woonden uilen in het lofwerk van gehouwen steen rondom de hooge spitsboogvensters van het koor van de domkerk en in de vierkante muuropeningen boven in de torens.

Onhoorbaar hadden zij zeshonderd jaar lang rondgevlogen tusschen de vensters van kerk en klooster, van schoorsteen tot schoorsteen, door poorten en holen en in lange nauwe gangen, waar zij geleerde mannen op vilten pantoffels met boeken en perkamenten tegenkwamen.

In storm en in donkere nachten hadden zij op de steenen gezeten voor het kleine boogvenster waardoor een lichtstreep scheen; en hun wild geroep had gemaakt dat de bleeke man daar binnen een kruis sloeg en de oogen van een duistere plaats in Tacitus ophief naar het crucifix aan den witten muur.