Pagina:Wetboek van strafrecht Suriname.pdf/46

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
2o, hij die een bedienaar van de godsdienst in de geoorloofde waarneming zijner bediening bespot;
3o, hij die voorwerpen aan een eredienst gewijd, waar en wanneer de uitoefening van die dienst geoorloofd is, beschimpt.

Artikel 197[1]

Hij die een geschrift of afbeelding, waarin uitingen voorkomen, die, als smalende Godslasteringen, voor godsdienstige gevoelens krenkend zijn, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in vooraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden, dat in het geschrift of de afbeelding zodanige uitingen voorkomen, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste honderd twintig gulden.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk ten gehore brengt.

Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee jaren zijn verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Artikel 198 [2]

Hij die opzettelijk de geoorloofde toegang tot een begraafplaats, een plaats van crematie of het geoorloofd vervoer van een lijk, delen daarvan of de as ervan naar een begraafplaats verhindert of belemmert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één maand of geldboete van ten hoogste honderdtwintig gulden.

Artikel 199 [3]

Hij die opzettelijk een graf schendt of enig op een begraafplaats of een plaats van crematie opgericht gedenkteken opzettelijk en wederrechtelijk vernielt of beschadigt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar.

Artikel 200 [4]

Hij die opzettelijk en wederrechtelijk een lijk, delen daarvan of de as ervan opgraaft of wegneemt of een opgegraven of weggenomen lijk, delen daarvan of de as ervan verplaatst of vervoert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden.

Artikel 201 [5]

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft: 1º, hij die met het oogmerk om het overlijden of de geboorte te verhelen, een lijk of delen daarvan begraaft, verbergt, wegvoert of wegmaakt; 2º, hij die met het oogmerk om het overlijden of de geboorte te verhelen, een lijk of delen daarvan verbrand of de verkregen as wegmaakt.

  1. Ingev. bij G.B. 1939 no. 51.
  2. Gew. bij S.B. 1984 no. 17.
  3. Gew. bij S.B. 1984 no. 17.
  4. Gew. bij G.B. 1917 no. 67, S.B. 1984 no. 17.
  5. Gew. bij S.B. 1984 no. 17.