Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/171

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
155
WAARHEID EN VERDICHTING.

ik op het spoor te zijn van de bron waaruit het geput was.

Vóór ruim twee eeuwen leefde en werkte aan de Groninger Hoogeschool een Hoogleeraar in de kruidkunde, wiens naam was Abraham Muntingh, en die in een paar boeken, waarvan er een zoo groot en dik is, dat het voor een ouden Staten-Bijbel niet onderdoet, den volke heel wat over de planten, dezer leven, groeiwijze, geneeskrachtige en andere eigenschappen, zoo ook over hare cultuur mededeelde, maar waarin waarheid en verdichting zoodanig dooreengehaspeld zijn, dat men voorzichtig handelt er maar niets onvoorwaardelijk van te gelooven.

Welnu, uit een dezer boeken had de inzender zijn bericht, met een kleine wijziging der spelling, letterlijk overgeschreven,[1] en dat hij aan die wijsheid van vóór twee eeuwen onvoorwaardelijk geloofde, blijkt hieruit, dat hij ze ook thans anderen wilde bekend maken, natuurlijk slechts bij vergissing vergetende er bij te voegen wie zijn zegsman was.

Ik had dit onderwerp zeker laten rusten, zoo het mij niet gebleken was, dat sommigen zich van dat druppelen een zeer scheeve voorstelling maken. Dat Muntingh het water fonteinsgewijze uit de jonge bladeren zou hebben zien opspringen, is een overdrijving van de ergste soort; het is wat wij niet aarzelen een leugen te noemen, teneinde jacht te maken op effect. Maar het is waar dat de genoemde plant, die wij thans kennen als Colocasia esculenta (bij velen als Caladium esculentum bekend) evenals enkele anderen de eigenschap bezit, om uit den top der bladeren water door te laten, zoodat er, als ze goed groeit, voornamelijk 's avonds en 's nachts, steeds een droppel aan hangt, die er weldra afvalt, om door een anderen vervangen te worden.

Een paar jaar geleden zag ik zulk een plant in eene kas

  1. Zie: Abraham Munting (1696) — Naauwkeurige beschryving der aardgewassen : waar in de veelerley aart en bijzondere eigenschappen der boomen, heesters, kruyden, bloemen, met haare vrugten, zaden, wortelen en bollen, neevens derzelver waare voort-teeling, gelukkige aanwinning, en heylzaame genees-krachten : na een veel-jarige oeffening en eigen ondervinding, in drie onderscheide boeken, naauwkeuriglijk beschreeven worden , p. 355. (Wikisource-ed.)