Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/209

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
193
UIT DE OUDE DOOS.

daar dit laatste geslacht uit slechts weinige, het eerste daarentegen uit zeer vele soorten bestaat.

Ofschoon wel eens beweerd werd dat de gewone Leeuwebek (Antirrhinum majus) tot onze flora behoort, kan men toch gerust aannemen dat dit niet het geval is. Ze behoort in het Zuidelijk gedeelte van Europa thuis, maar wordt zoowel hier als in de andere Midden-Europesche landen af en toe verwilderd aangetroffen. De omstandigheid dat ze zich zelve zaait en vrij wel tegen onze winterkoude bestand is, is oorzaak dat ze jaren achtereen op dezelfde plaats stand kan houden. In Duitschland bijv. komt ze op vele plaatsen verwilderd voor, o.a. in het Rhijngebied, in Saksen, Silezië, Boheme, enz, en dan, even als op hare oorspronkelijke groeiplaatsen, bij voorkeur tegen en op oude muren, of in een steenachtigen bodem; ook in België wordt ze, even als hier te lande, nu en dan verwilderd aangetroffen.

Anders is dit het geval met de Antirrhinum Orontium, een éénjarige, ook fraaie, maar veel kleiner bloeiende plant, die in sommige zandige streken van ons land niet zeldzaam is.

Deze is dan ook de eenige soort van dit geslacht, van welke men kan zeggen dat ze werkelijk tot de Nederlandsche flora behoort.

Wij bemoeien ons echter op het oogenblik met de Antirrhinum Orontium niet. Al verdient ze als zaadplant wel aanbeveling, zoo staat ze echter in schoonheid ver achter bij haar zooveel kloekere zuster, de Antirrhinum majus.

De gewone Leeuwebek is eigenlijk een tweejarige plant, ofschoon ze zeer goed als éénjarige behandeld kan worden. In April gezaaid, daarna uitgeplant, bloeit ze in Augustus, en gaat daarmede onafgebroken voort, totdat de vorst er een eind aan maakt.

13