Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/211

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
195
UIT DE OUDE DOOS.

van het perk staan, steeds wat lager blijven dan die in 't midden, hetgeen trouwens geen zeldzaamheid is.

Oudtijds kende men alleen Leeuwebekken met donkerroode bloemen, tegenwoordig echter leveren deze bloemen in hare kleuren een verscheidenheid op, welke men schier eindeloos zou willen noemen, daar men bijna kan zeggen dat die van alle planten in een of ander opzicht van kleur verschillen.

Van een klein hoekje plukte ik daar straks een en twintig bloemen af‚ en, toen ik ze, in een opvolgende kleurenreeks nevens elkaar legde, had ik achttien sprekend verschillenden; had ik wat nauwkeuriger gezocht, ik zou er stellig meer hebben kunnen vinden, die verschil opleverden; niet een gezocht, maar een goed in 't oogloopend verschil.

Die kleuren te beschrijven is iets waar ik geen kans toe zie, zonder daarbij in uitvoerige bijzonderheden te vervallen.

Aan het ééne einde dezer reeks ligt een bloem die éénkleurig, zeer donker purper is, met fluweeligen gloed, aan het andere einde ligt een éénkleurige witte.

Het donker purper gaat in verschillende bloemen door karmijn tot helder rood over, terwijl bij de ééne bloem ook de buis de kleur heeft van de bloemkroonslippen, en die bij de andere wit of geel is; bij weer anderen zijn die slippen gedeeltelijk geel of wit. Daarop volgt een reeks bloemen waarin het geel de overhand heeft, alweer met verschillende wijzigingen van de bloemkroonbuis en de slippen; dan volgen verscheidene bonte bloemen, namelijk rood met geel of wit gestreept of omgekeerd, het rood in verschillende tinten van donker tot licht rose. Hierop volgen gestippelde bloemen, waarin de grondkleur geel of wit is, en die dicht met licht of donkerroode stippels overzaaid zijn. Hierop volgt zuiver geel, lichter