Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/289

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
273
HERFSTKLEUREN.

een karakter aan te duiden, waardoor zich inzonderheid sommige stengels of ook vele vruchten onderscheiden, van namelijk van een of meer vliezige aanhangsels voorzien te zijn, die in sommige gevallen vrij wel op uitgespreide insectenvleugels gelijken; men denke b.v. aan de fraaie vruchten van den Eschdoorn.

Hier is de stengel van zulke aanhangsels voorzien, die echter niet vliezig, maar kurkachtig zijn; deze onderscheidt zich nam. door een sterke kurkontwikkeling, niet zoo gelijkmatig den geheelen stengel of de takken overtrekkende als bij den Kurk-Eik (Quercus Suber), maar, even als bij den Kurk-Iep (Ulmus suberosa), regelmatige, van onder tot aan de uiterste spits der takjes doorgaande stroken of slippen vormende; ze komen echter veel sterker uit dan bij den ook hier te lande inheemschen Kurk-Iep.

Dit slechts in het voorbijgaan.

De Evonymus verrucosus heeft mede haar naam aan zoodanige kurkontwikkeling te danken. Dezer takken en twijgen zijn ruw op het gevoel, en als met tallooze bruinachtige wratjes bezet, welke wratjes, bij opmerkzame beschouwing, dezelfde kurkontwikkeling blijken te zijn, die zich bij de Ev. alatus in platte stroken vertoont.

Deze soort verkleurt op een geheel andere wijze, op zich zelf minder sierlijk, maar nevens de alatus en tusschen andere heesters een niet minder eigenaardig effect teweeg brengende; de bladeren toch worden zeer donker wijnrood, waarin altijd nog een weinig groen gemengd blijft.

De donkerste kleur verkrijgt echter de Evonymus atropurpureus, die zich reeds, gelijk de naam trouwens aanduidt, in den zomer door de purperachtige kleur der bladeren onderscheidt. Maar, opmerkelijk zeker, terwijl de bladeren