Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/67

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
51
ADAM'S GOUDEREGEN.

't Was jammer dat hij, door het omverwaaien van een zwaren boom, die er op terecht kwam, bij den grond af brak, want al was er niets bijzonders meer aan te zien, zoo leverde hij toch voor hen, die hem van vroeger kenden, een sterk sprekend voorbeeld van terugslag op.

Groeien de gewone Gouderegentakken sterk, die van de purperbloemige zijn steeds zwak, zoodat men, als men die er eenmaal op heeft staan, tegen den gelen overweldiger op zijn hoede moet zijn, en hem niet meer vrijheid moet toelaten, dan men begrijpt dat voor de anderen onschadelijk is.

Het verschijnsel is te opmerkelijker en trekt dan ook te meer de aandacht, daar ze alle drie gelijktijdig bloeien en niet alleen de helder gele Gouderegenbloemen tegen de licht paarse der C. Adamii sterk afsteken, maar doordien de purperbloemige, die in hare groeiwijze zoo hemelsbreed van de beide anderen verschilt, gewoonlijk aan den top verschijnt, zoodat het er volmaakt uitziet als of deze er op geënt was.

Bij den heester, die thans hier bloeit, is dit zoo zeer het geval, dat het is als stond er een kroontje van deze fijn getakte, bossige soort op de uiterste spits van den een Meter of vijf hoogen heester.

Nu heb ik er weer eens zoo wat alles van verteld wat ik er van weet en denk.

— Alles? merkt deze en gene op, maar dat is dan toch maar betrekkelijk heel weinig, want op het voornaamste, waarom 't mij eigenlijk te doen is, bleef ik nog wachten. Ik stel er namelijk belang in, niet alleen bekend te zijn met de geschiedenis van het ontstaan van de Cytisus Adamii en wat daar zoo al meer betrekking op heeft, maar het meest interesseert het mij te weten wat ik eigenlijk van dit verschijnsel te denken heb, hoe het verklaard moet worden.