Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage/Jaargang 215/Nummer 97/De tentoonstelling

Uit Wikisource
‘De tentoonstelling van kunstvoorwerpen van oude meesters, te ’s Gravenhage, ten behoeve der Watersnoodlijdenden, onder de Hooge Bescherming van HH. MM. de Koning en de Koningin. VII. Figuur- en stilleven-schilders’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit het Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage, dinsdag 26 april 1881, [p. 581]. Publiek domein.
[ 581 ]

DE TENTOONSTELLING

VAN

KUNSTWERKEN VAN OUDE MEESTERS,

te ’sGRAVENHAGE,

ten behoeve der Watersnoodlijdenden,

onder de Hooge Bescherming van

HH. MM. den Koning en de Koningin.


VII.
FIGUUR- EN STILLEVEN-SCHILDERS.

Tot de meest rembrantieke schilderijen behoort het werk van Salomon Koninck, „Pilatus en de overpriesters”, [1] dat, jammer genoeg, in de Gothische zaal slechts zelden door een gunstig licht wordt beschenen. Als historie-stuk is deze schilderij een zeer ka[r]aktervol werk om de expressie in de houding en den kop van Pilatus, die schier uitsluitend de belangstelling vraagt, daar de hoogepriesters een vrij onbeduidende rol vervullen en bovendien wel wat al te donker in toon zijn gehouden. De hoofdfiguur baadt in een goudgeel, fonkelend licht en komt warm uit te midden van de schier volslagen duisternis van het geheele vertrek, waarin de overige figuren niet duidelijk te onderscheiden zijn. Salomon Koninck leefde tusschen de zelfde jaren als Remhrandt, en ofschoon hij in de kunst zulk een adelaarsvlugt niet nam als zijn beroemde tijdgenoot, was hij toch zeer geacht als historie-schilder. Behalve het schoone doek op de tentoonstelling, behooren tot zijn beste werken „Judas, de dertig zilverlingen voor des Hoogepriesters voeten werpende”, „David en Batseba”, „Tarquinins en Lucretia” e. a.
Van Willem de Poorter, een leerling van Rembrandt, heeft de tentoonstelling een fraai gecomposeerd tafereel, voorstellende „Salomo offerende aan de valsche goden” [2] Een dergelijk tafereel, opmerkelijk door zijn blaauwen toon, dat aan maanlicht doet denken, is het schilderij „Simeon in den tempel” [3] van Leonard Bramer, een der leden van ’t vermaarde Delftsche St. Lukas-gilde, die het roemrijkste deel van zijn kunstenaarsloopbaan in Italië doorbragt en daar veel naam maakte met zijn bijbelsche voorstellingen, o. a. de „de opwekking van Lazarus” en het mede op de tentoonstelling aanwezige doek de „verloochening van Petrus” [4] Wat op de tentoonstelling van dezen meester hangt, mag blijkbaar niet tot zijn beste werk gerekend worden. Dit is daarentegen wel het geval met Gerrit Lunden’s „Jagerrust in de boerenwoning” [5], een schilderij dat telkens bij het binnentreden van de zaal een alleraangenaamsten indruk maakt, minder om de figuren, waarmede de ruime schuur gestoffeerd is, dan wel om de warme tegenstelling van licht en donker. In de onmiddellijke nabijheid van dit schilderij hangt nog menige andere verrassende inzending: o. a. een uitmuntend werk van een onbekend meester, de portretten ten voeten uit van een knaap en een meisje blijkbaar uit een adellijk geslacht, uitgedost in een bont costuum van jagers op de valkenjagt [6]. Alle onderdeelen van dit degelijke werk: koppen, costuum, landschap op den achtergrond, honden en vogels, verraden de hand van een geoefend meester. Iets verder, aan den ramp, prijkt de meesterlijk geteekende „Githaarspeler” van Pieter Potter, dat, gelijk alle werken uit het kabinet van baron van Pallandt, tot de kunst van den eersten rang behoort. Het is jammer, dat dit kranige figuurtje rondom het hoofd zoo veel geleden heeft. Vlak daarnaast boeit het oog de „ruiterij” van Pieter Wouwerman [7], uitmuntende door een aangenaam en krachtig coloriet en bevallig geschilderde beeldjes. Zijn meer beroemde broeder Philip is hier vertegenwoordigd door drie kleine paneelen, waarin zijn eenig talent in ’t schilderen van paarden en daarmeê gestoffeerde krijgstafereelen schitterend uitkomt. ’t Zijn alle drie vreedzame tafereelen, maar toch vol actie, leven en beweging in de keurig en toch breed gepenseelde figuren. In Wouwerman’s beroemde batailles ziet men het driftvuur paard en ruiter uit de oogen schitteren, in de vlugtenden de vrees, in de verminkten de pijn, in de gesneuvelden de doodskleur op de lippen; in zijn plunderingen en strooperijen de vrees en schrik van de overrompelden, den overmoed der plunderaars, veel levendiger dan in het tafereel van Droochsloot „plundering van het dorp” [8], interessant om de aardig geteekende en goed gecomposeerde groepen, maar ook opmerkelijk om de saaije manier waarop daar geplunderd wordt. In de Wouwerman’s op de tentoonstelling heerscht een woelige rust onder het zich verlustigende krijgsmansvolk. Beeldig mooi is het vosje op de „halt van ruiterij” [9] en „de schimmel” [10]. Ook „de ruiters aan den herberg” [11] is een echte Wouwerman.
Tot de keurige stukken uit het kabinet van baron van Pallandt, behoort ook het idyllisch tafereel van de „slapende nimfen en een herder in een landschap”, door Coinelis van Paelenburg, van wien door Houbraken getuigd wordt, dat hij „boven zijn tijdgenooten heeft uitgemunt zoo in teederheit, poezelheit en schoone omtrekken, als ook aangename verkiezinge, geestige byvoegselen van oude ruinen, natuurlijk gekleurde lantschappen, dunne en heldere luchten”, ’t geen hem tijdens zijn verblijf te Rome de eer en het voordeel deed te beurt vallen, „dat verscheiden Kardinalen op zijn aanlokkelijk penseel verslingert” raakten. De malsche vleeschkleur van zijn beeldjes op dit kleine paneel verraadt zijn gelukkige studie naar Raphaël.
Een pikant oud-Hollandsch stukje is het vrouwtje met haring [12] van den weinig bekenden 17 eeuwschen schilder Jacob Uchtervelt. Zeldzaam zijn ook de werken van Bartholomeus Breenbergh. Mej[.] A. P. Vaillant zond van dien Utrechtschen schilder een zeer curieus werk, ondanks zijn kleine afmetingen een would-be historisch cachet dragende en tot onderwerp hebbende „de verlossing van Petrus uit de gevangenis”. Opmerkelijk van wege de kleur is ook Queryn Brekelenkam’s „Koopvrouw in groenten” [12] en de naar den aard van het onderwerp conventionele ordonnantie van Simon van der Does „jongen en meisje met schapen” [13] dat èn om het coloriet èn om de schapen zeer de aandacht verdient. Een mooijer schaap in een zonderlinger gestoffeerd Italiaansch landschap dan het schilderij van Jan Baptista Weenix [14] is er zeker niet aan te wijzen. De knapste idylle is ontegenzeggelijk het tafereel van Ferd. Bol [15]; vooral het meisjekopje is uitmuntend geschilderd. Zeer waarschijnlijk zijn deze aanvallige kinderen portretten uit een aanzienlijke familie.
Om de reeks idyllen te sluiten herinneren wij nog vlugtig aan de „herders idylle” van J. Mytens [16], dat in ’t oog loopend conventioneel van opvatting is, zooals trouwens het onderwerp meêbrengt. Ook hier heeft men blijkbaar aan portretten te denken van idyllisch gestemde Hollanders uit de 17e eeuw, die zich de fantaisie veroorloofden om een tamelijk dwaas figuur te maken in Arcadië.
Dan was Norbert van Bloemen prozaïscher gestemd, toen hij zijn „liereman” en „rustende visschers” [17] schilderde. Van dezen schilder schijnt al bitter weinig bekend te zijn. Wij zagen althans voor ’t eerst van zijn werk en hoorden hem zelfs voor ’t eerst noemen. Hij behoort zeker niet tot de coloristen; zijn onderwerpen en figuren getuigen van weinig smaak, zijn bijwerk is zelfs zeer grof en verwachtig, maar alleropmerkelijkst is de actie in de knap geteekende figuren. Wat hij zijn menschen laat doen, is zeer waar uitgedrukt.
Een meester van den zelfden rang lijkt ons Hendrik Martensz Zorg, wiens „vischmarkt” [18] zich allerminst onderscheidt door een delicaat penseel. Het kleine deerntje op den voorgrond is zeer natuurlijk van uitdrukking en beweging.
De fruitstukken en zoogenaamde stillevens zijn zoo uitmuntend op deze tentoonstelling vertegenwoordigd, dat het ons leed doet er niet meer ruimte ter bespreking aan te kunnen wijden. De bewonderenswaardige techniek van de oude meesters, hun weergalooze correctheid in ’t nabootsen der natuur en hun fraaije kleur komt hier in verscheiden voortreffelijke werken al even meesterlijk uit als in de kloeke portretten, waaraan het eerste gedeelte van dit vlugtig overzigt gewijd was. Het „wildstuk” [19] van Jan Weenix is een prachtige nature morte, een voortreffelijke tegenhanger van zijn beroemde „zwaan” op het Mauritshuis.
Het middenstuk is een haas met een vel zóó natuurlijk gepenseeld, dat men zich verwondert hoe de kunst de natuur zoo nabij is kunnen komen. De doode vogels in de hoogte en de overige attributen zijn met gelijke zorg behandeld en het fraaist van de geheele schilderij is misschien nog het landschap op den achtergrond, in een warmen toon geschilderd. De haas van Jan Steen in diens „jager met wild” [18] is lang niet zoo mooi.
De stillevens-familie de Heem is fraai vertegenwoordigd door den vermaarden Jan de Heem, diens zoon Cornelis en Johan Davidsz. de Heem, een broeder van Jan. Van eerstgenoemden zond mevr. de douairière J. K. J. de Jonge een stilleven, van Cornelis prijkt een werk uit de collectie van den heer A. A[.] des Tombe en N. N. stond een werk af van Johan Davidsz. Alle drie getuigen van een ongewone vaardigheid in ’t schilderen van oog- en smaakstreelende vruchten en het natuurlijk nabootsen van porseleinen schalen en gouden en zilveren voorwerpen. In dit genre munten ook uit de twee werken van Juriaan van Streek en de prachtige paneeltjes, geteekend S. L. [18], met het glas fonkelenden rijnwijn, de perziken en granaatappels en de half geschilde sappige citroenen. De bekers van Heda [20] is misschien het schitterendste stilleven van de tentoonstelling[.] Ook de zilveren kan van Sant Acker [21] is een voortreffelijk stilleven.
Een vrij groot aantal bloemstukken van de eerste meesters, Rachel Ruysch, van Huysum, Elias van den Broek, Baltus van der Asch, werden ingezonden uit de Kabinetten van baron van Pallandt, mevr. de douarière van den Berch v. Heemstede, jhr. mr. G. C. J. van Reenen, N. N. en A. A. des Tombe. Het heerlijk frissche en heldere bloemstuk van laatstgenoemden maecenas, dat den indruk maakt als ware ’t eerst gister geschilderd, wordt toegeschreven aan Baltus van der Asch.
Van Jacob Gillig, een rare snaak van het Utrechtsche gilde, die, toen zijn stillevens van riviervisch hem geen profijt meer opleverden, zich aan ’t portret-schilderen zette, is een opmerkelijk paneeltje aanwezig, ingezonden door den heer Elch. Verveer. Ook van Pieter Potter is een interessant stilleven [22] aanwezig, niet behagelijk van kleur en ordonnantie, maar zeer waar in de voorstelling van de oude boeken, papieren enz. Met een fraai stukje „dood gevogelte” [21] van Willem van Aalst besluiten wij de reeks.
Aan het einde van ons overzigt spreken wij den wensch uit, dat deze tentoonstelling, die, naar wij vernemen, de belangstelling in de werken der onde meesters in niet geringe mate verlevendigd heeft, na verloop van ettelijke jaren door een tweede gevolgd worde. De kabinetten in de residentie bieden daartoe nog bouwstoffen genoeg en de eigenaars zullen na de voldoening, die zij van deze expositie mogten smaken, zeker wel bereid bevonden worden om nogmaals voor een goed doel mede te werken. En dat de tegenwoordige commissie, die zich zoo uitnemend voor haar lastige taak berekend toonde, zich wel diligent zal willen verklaren, daarvan houden wij ons overtuigd.


Inzending van de heeren:

  1. Mr. A. A. Gevers Deynoot.
  2. Jhr. mr. V. de Stuers.
  3. D. Boer en Zonen.
  4. A. A. des Tombe.
  5. Jhr. Mock.
  6. Mevr. de douairière Groeninx van Zoelen, geb. A. E. gravin van Limburg Stirum.
  7. C. A. A. baron van Pallandt.
  8. Mr. C. baron van Breugel Douglas.
  9. C. A. A. baron van Pallandt.
  10. De freules P. en A. Schimmelpenninck.
  11. Mr. C. baron van Breugel Douglas.
  12. 12,0 12,1 N. N.
  13. Mevr. de douair. J. L. van den Berch van Heemstede.
  14. C. A. A. baron van Pallandt.
  15. A. A. des Tombe.
  16. De dames M. en C. J. Amiabel.
  17. Mr. M. W. baron du Tour van Bellinchave.
  18. 18,0 18,1 18,2 N. N.
  19. C. A. A. baron van Pallandt.
  20. J. Stroebel.
  21. 21,0 21,1 Jhr. V. de Stuers.
  22. N. N.