Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/265

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

wanhoop; dáár weet ik, dat mijn kleinste wensch niet eens verhooring wacht…" — »Kan ’t ook zijn, jonker! omdat gij bemint, waar gij niet moogt?" sprak Maria, zacht en ernstig." "

»Nobele Maria! heerlijk kind!" riep Wijndrik, zijne verrukking bij die uitkomst niet meester .

»En gij, Maria!" vervolgde de Maulde, »wat acht gij, dat eene vrouw zou doen, die men beminde, zooals ik bemifl, schoon dat niet zijn mocht…?" — »Zoo zij deugdgezind is, weet ik wat harer waardigheid past; zij zal grooten afstand eischen tusschen u en haar," riep Maria, en liep snel heen, zich voegende bij de overigen op het voorplein."

»O! dat kind! dat dierbare vrome kind" herhaalde Wijndrik, »hoe zij sterk was."

»Sterker dan in enige andere het zou geweest zijn," hernam Ada, met gesmoorde stem, gebukt hoofd en hoog blozende, »hem te weerstaan in zulk oogenblik, en toch…"

»Ja, het was veel, onuitsprekelijk veel; ook wil ik haar liefhebben met…"

»Maar hoe, Wijndrik! trekt gij u van alles dit juist het meeste aan? Denkt gij dan niet op mijne zielesmart?"

»Och vergeef, Ada! ja, ik deel in uwe zielesmart, ik begrijp haar volkomen; ook wekt de Maulde mijn heftigsten toorn op; ik zal hem straften, wees er zeker van; ik zal hem strenge rekenschap vragen."

»Neen, dat is het laatste wat ik wil, het eerste wat ik van u vreesde. Was het dan zijne schuld, dat ik uit zijn zoet verkeer meer opvatte, dan hij er in legde…? dat ik op het punt was om… hetgeen ik voor schroom en schuchterheid hield, juist te mij,vaart door stille wederliefde te vergelden? Want veelmalen, en nog, ja nog, schoon ik dat alles heb gehoord, is het mij, als bedoelde hij niet haar, niet juist haar."

»Ada!" sprak nu Wijndrik, »wij moeten daar beiden zeker-