Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/277

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Deze opinie is in mij zoo onwrikbaar, als mijn kasteel op zijne grondvesten, en naar deze opinie zal ik mijne handelingen blijven richten van nu aan."

»Daar zijn hechter burgen bestormd en geslecht, dan ’t huis van Brakel, jonker!" sprak Oversteyn ruw.

»Ik weet het, overste! Troye zelf is gevallen, maar het was door verraad!" sprak nu van Brakel, opstaande, kennelijk met den wil om een eind te maken aan eene discussie, die moeilijk tot eene goede uitkomst konde leiden. »Luistert, mijne heeren en wellieve vrienden! lust het u hier te blijven in mijn huis als gastvrienden? ik verbind mij, u allen te herbergen, al moest ik mijn eigen gezin in den spijker huisvesten, en gij zult zien, dat men op Brakel vroolijk kan leven en goede sier houden; doch, zoo gij langer politieke geloofsonderzoekers wilt wezen, en mij als voor uwe vierschaar dagen… in deze mijne eigene wapenzale… neemt dan voor lief, dat ik u bidde te gaan! Hier hangen de wapentuigen, de helmen en de harnassen van mannen, die niet een derde zouden geduld hebben van hun eigen leenheer, wat gij, die van mij de gelijken zoo niet de minderen zijt, mij te dezer stonde hebt voor ’t hoofd geworpen." En ziende, dat allen, krijgslieden en Staatsmannen, opstonden, schoon in drift, hernam hij: »Nu, mijne heeren! gij verstaat mij doch! Ik houde eene vergadering van edelen over zulke punten onwettig en rebellisch, en zal die niet dulden in mijn huis noch bijzijn."

»Heer van Brakel!" sprak toen van Wijnbergen; »wij zitten hier nu nog als vrienden; wees geadverteerd, dat de tijd kan komen, waarop wij…"

»Hier binnentrekken als vijanden," viel Oversteyn in.

»Dat zou u bloedige koppen kosten, mijn heer overste! of mijn grauwe kop moest al eerder in ’t stof liggen."

Hij sloeg de hand aan den degen en zag hen allen fier en