Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/171

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

in zaken, die zijner zorge niet zijn aanvertrouwd," hernam Wilkes, met zichtbaren onwil; »en met zijn naam zie ik mij tegelijk gebracht op het principale punt, daarover ik Uwe Edelheid kwam onderhouden. Het belangt een dienst in ’t particulier te bewijzen aan mij, en den Generaal Norrits, die, meene ik: ook uw vriend is, van eene zware verantwoording ontslaan."

»Ik ben geheel bereidwillig dien dienst te bewijzen, en verlangend te hooren waarin die moet bestaan."

»Het betreft eene zeer misdadige vrouw, die in de uiterste vijandschap staat, tegenover den persoon van den Graaf van Leycester, en zelfs van de Koningin, wezende eene der heftigste adhaerenten van de Lady Maria Stuart, nu onlangs om staatscrimen terdoodgebracht…"

»En deze personaadje zoude zich…:"

»Nu hier in Holland bevinden…, ik heb alle reden het te gelooven. Terwijl ik mij tot Utrecht onthield, is door mij geapprehendeerd, onder suspicie van zeker wanbedrijf, een persoon, die ik in gemoede overtuigd was, niemand anders te zijn dan de gezegde vrouwe Lady Margaret Douglas Sheffield; doch naardien ik geene volkomene bewijzen voorbrengen kon van hare identiteit, en particuliere redenen had, om hierin zachtelijk en met de uiterste behoedzaamheid te werk te gaan, vertrouwde ik ze aan de bewaking van Sir John Norrits, bij de inhechtenisneming tegenwoordig en getuige van het verhoor, dat ik haar moest laten ondergaan." Wilkes poosde hier eene wijle, alsof hij weifelde en overlegde, hoe hij zoude voortgaan; eindelijk vervolgde hij: »In den nanoen kreeg ik dépêches uit Engeland, die mijn terugkeer naar ’s Hage vorderden…, en die tegelijk mijne onderstelling omtrent mijne gevangene kracht bijzetten. Ook ten hove had men vermoeden, dat de Lady zich, onder eenige vermomming, in Nederland ophield, en vernieuwde overtuiging van hare medeplichtigheid aan het komplot van Babinghton, en