Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/203

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

andere hand wilde betrouwen dan aan de uwe." Hij gaf Emerentia een toegevouwen papier, waarop zijn particulier zegel was gedrukt, in licht rood was.

»Wees zeker van ’t getrouw behandigen. Alleen, neef!" sprak zij met een glimlach, »bij deze manier heb ik ijdellijk rekening gemaakt op uwe intercessie, en voor mij zelve spreek ik niet gaarne, sinds ik eene stiefmoeder heb, die mij… altijd tegenwerkt…"

»Neen, wees gerust, mits gij hem afbrengt van zijn stijfzinnig en doldriftig voortrennen in ’t verderf, kan ik u goeden wederdienst doen. Ik spreek niet van de achterstallige gelden, die jonker Diederik te vorderen heeft, en die men hem restitueeren kon bij wijze van bruidsschat voor u. Ik weet, dat nobele harten, als het uwe, van zulke transactie afkeer hebben; maar er is ietwes anders: Toen de Graaf van Leycester van hier ging, en Sonoy tot zijn bevelhebber had benoemd, gaf hij hem daartoe eene zulke uitgestrekte macht te oefenen, ook in burgerlijke zaken, in ’t gansche noorderkwartier, dat de Staten, ontrust en geërgerd door zulk voorrecht, aan een particulier Stadhouder gegeven, daarover den Grave klachtig vielen, die, zooals zijn aard is, toegevende aan dengenen, die met hem zijn of wie hij ’t laatste hoort, zeide toe te staan, dat de Graaf Maurinck en de Staten dit gezag matigden en verkortten, waar zij ’t achtten te uitgestrekt te zijn…"

»Welk eene laagheid, welk eene trouwloosheid, en nog wel jegens zulk een volijverig vriend. Ik achte den Grave van Leycester een verachtelijk mensch."

»Ei, neen! hij is alleen wat zwak en wat wisselziek van humeur; maar gij begrijpt, dit zeggen is ons reeds genoeg, om den overste de handen te binden, zonder dat hij krijten mag, of Leycester ons zal durven bedillen; mits nu eens de pays werd gemaakt tusschen den Prins en den kolonel, kon men hem veilig een gezag schenken, dat men hem nu niet laten zal…"