DE STAL
Tegen het donker van een schuur
Danste op de deel een gouden vlieg,
Vlak voor den schemer van een wieg
Straalde op den grond het zonnevuur;
Een wijnrank en een rozelaar
Vlochten hun takken door mekaar —
En midden uit die zwarte poort
Bekeek een kleine rose droomer
Verbaasd dien grooten groenen Zomer.
En murmelde een verwonderd woord, —
En voor de poorte van den stal
Bloeide het blauw, heerlijk heelal!
Zoo was het meer: — er was eenmaal
Een kind, dat in een kribbe lag
En naar de groote wereld zag,
— Het is een oud prachtig verhaal —
Een wijnrank en een rozelaar
Vlochten hun takken door mekaar —
Daar was alleen wat stroo in huis,
Daar was een moeder en een herder,
Een ezel en een duif — — en verder
Brachten de menschen hem een kruis,
En voor de poorte van den stal
Bloeide het blauw, heerlijk heelal!