Pagina:Adama van Scheltema, Zingende stemmen (1916).pdf/18

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

BIJ HET VLIEDENDE LEVENSBEELD

 

Uit mijne handen vliedt het beeld
Dat 'k van de wereld droeg,
Het drijft in allen wind verdeeld —
En mij bleef niet genoeg.

En wijd, en wijder valt de tijd
Uit mijne oogen heen,
Rondom mij groeit een eeuwigheid —
En laat mijn ziel alleen.

Wat wordt mijn moede hart nu klein,
Wat wordt het leven groot!
En daar waar zooveel dooden zijn —
Ach — — hoe gering de dood!

12