Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/5

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 7 —

Oranje.

Nec viget quicquam simile aut secundum.
HORAT.
Wat Vorst, wat wakkren Godenzoon
Zult ge in den stouten Heldentoon
Op Luit of Lofschalmei verbreiden,
Wien, Klio, tot den roem geleiden?
Wiens naam is ’t die door Pindus dal
In lauwrenboschklank golven zal,
Of Helmus steilen top doen schudden,
Als toen van melody doorstroomd,
Uw Orfeus ’t wandelend geboomt’,
En ’t ondier door de stem betoomd,
(Als luistervaste lamm’renkudden
Op ’t fluitjen van de Herdersknaap)
Met losgelaten stroom en winden
Aan ’t zoet dier galmen wist te binden,
En eigen zorgen suste in slaap?

Gy Dichtkunst wier verheven lied
Door aard- en hemelkreits gebiedt
Die razerny in band kunt wringen,
Gebergte en steenklip op doet springen,
En d’ aardlompzonen ’t hart van rots
By ’t buldrendst van het golfgebots
Der woedend aangestormde tochten,
Verbrijzelt, lenigt, en herkneedt;
De nepen zalft van ’t grievendst leed,
De tanden breekt van d’ addrenbeet,
En schoonheên schept uit schrikgedrochten;
Daal, Englenwellust, Poëzy,
Daal neder, klep me uw zwanenschachten
Om ’t hoofd, en zet me uw tooverkrachten,
Uw boezemgloed en adem by!

Wien zinge ik eer dan d’ achtbren Vorst
Wiens Godsdienstvlam in de eedle borst
Wiens zucht, voor Neêrlands heil ontglommen,
Vereend voor ’s Hoogsten aanschijn klommen:
Die in ’t voor ons geofferd bloed
Den throon der Vrijheid van ’t gemoed
In ’t oog van ’t slaafsch Europa stichtte
Op d’ onder ’t juk vertrapten grond:
Wiens groote ziel op ’t wareldrond
Nooit stormen, hem te machtig vond,