Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/8

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 10 —

Haar roem, haar bloei, ten top gestegen!
Blijf Afgunst, zelve u hartaâr af;
Zijn beuklaar weet Euroop te dekken,
Zijn voorzorg weet zich uit te strekken
Tot over ’t hem verzwelgend graf.

Rust, Cyther, rust : uw snaar verlamt!
Doch, ’t Hollandsch harte bruischt en vlamt,
Neen, zwijgt niet, al te slappe koorden;
Uw weêrgalm klinkt langs de Amstelboorden,
Door Rhijn en Maas en Vliet herhaald,
Zoo verr’de Oranje standaart praalt.
De Nymfen die door ’t vocht krioelen
Dat vijfden Karels wieg omspat
Herhalen ’t aan het klaatrend nat
Dat Godfrieds rijk in de armen vat,
De waatren die zijn burcht bespoelen;
En de Echo van Sint Peters rots
Voert Nassaus rijke gloriepalmen,
Verdubbeld in herhaalde galmen,
Te rug naar Nieuwpoorts strandgeklots.

Want ja, ook u, u zwijge ik niet,
ô Tweede Tak die ’t lommer schiet,
Waarin, na woeste Staatorkanen,
Na zeën van geplengde tranen,
Burgonjes erfdeel veilig rust,
Van vrede en overvloed gekust.
Kom, Frizo! grijp de losse teugels
Van ’t zuchtend Neêrland,weêr in nood,
Van moed, van hulp, van raad ontbloot!
Verdien den Heldennaam van groot!
Vlieg toe, op meer dan arendsvleugels!
Ja, ’t vratig Frankrijk spalkt zijn strot
En zwelgt — Verbreek het muil en tanden,
En scheur van uit zijne ingewanden
Den roof. Uw arm is de arm van God.

Nu, schrei mijn boezem! Ja herdenk
Aan ’t afgebeden Godsgeschenk,
Den vijfden Willem, snood verstoten
Door saamgehitste vloekgenoten,
Als de aard, door de Oproertoorts verwoest,
Gewisse en eer verplettren moest,
Daar de afgrond, woedende opgedonderd,
De Godheid naar Heur rijkskroon stak,
En Heiligdom en Wet verbrak;
En ’t door den storm geteisterd wrak,