Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/113

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

legde, gaf mij reeds argwaan, en de bitterheid van Donna Anna verzekerde het mij. Niet de klachten der Nederlanders! hij weet wel, dat ze hem zelven treffen, dat ik nooit anders was, dan de hand, die uitvoerde, wat hij gebood; niet het verlies van zoovele goede steden en provinciën, door geen Requesens weer te winnen; niet mijne gewaande fout in het veronachtzamen van de zeemacht: de ondervinding alléén heeft kunnen leeren, met welke wapenen deze vijanden bestreden moeten worden; niet het heffen van den tienden penning, een maatregel in den drang der tijden aangeprezen, en waarvan hij gansch den last mij op de schouders werpt, nu die gebleken is een onuitvoerbare te zijn; en toch, Federico! schreef hij mij een brief, vol lof en dankbaarheid, toen die aanvankelijk eene goede uitkomst waarborgde. O! zoo ik hem wilde doen blozen voor gansch Europa! maar hij weet, dat mijne trouw sterker is dan zijn ondank, en daarom waagt hij alles met mij!” De Hertog zweeg; een oogenblik kruiste hij de armen over de borst, die onrustig jaagde, en hief de oogen met uitdrukkingvolle verbittering ten Hemel op.

Federico vatte zijne handen met eerbiedige teederheid, en zijne stem verried beter zijn gevoel, dan zijne woorden, toen hij sprak:

»De Koning durft u niet laten vallen!”

»Niet om het bestuur der provinciën, dat kan waar zijn,” hernam Alba, »maar wie zegt ons, dat hij niet een voorwendsel zoekt! en dat hij het vinden zal, grieft mij minder, dan dat hij het vinden wil! Hij moest het niet willen, niet tegenover mij. Bij Gods heilige Moeder! hoe Don Filips mij dezen morgen geslingerd heeft! niet rusteloozer kwelt de wind gindschen weerhaan; hoe hij met mij speelde... de... tijger!... maar een Spaansche grande mag de gedachte niet uitspreken. Zie, Senor! hij heeft mij trapsgewijze alle gemoedsaandoeningen laten doorloopen; alle graden eener folterbank, smartelijker dan die, waarop men ketters tot bekentenis brengt, heeft hij beurtelings op mij toegepast. O! het was een gruwelijk spel! En Filips moest het met mij niet drijven, niet zóó. Eerst die onzekerheid, die mij banger viel dan een doodvonnis; daarop dat woord, dat Don Ruy Gomez deed wegkrimpen van spijt; toen in het kabinet: gij hadt hem moeten zien, het was niet de Koning, die zijn Stadhouder rekenschap afvroeg; het was het hoofd van het geslacht, dat een jonger lid over famieliezaken raadpleegt; zóó zat hij tegenover mij, ernstig,