Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/126

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Ik kan niet terugtreden, Gravin! gij weet het, en misschien zelfs daarom eischt men het van mij; ik zou het kunnen, zoo ik gansch op mij zelven stond; de Koning zou mij kunnen verbannen; het zij zoo! mijn zwaard zou mij overal een vaderland geven, of, zoo zijn toorn het ergste bestond, een krijgsman heeft altijd zijn leven veil voor zijne eer! maar de Hertog van Alba neemt de verantwoordelijkheid op zich van mijne weigering; ik mag hem niet roekeloos blootstellen; hij heeft te verliezen, wat niets hem kan hergeven; daarom, Mevrouw! wacht geene ridderlijke dolheid van mij, ik, die veel meer recht heb, van u het woord te vragen, dat mij de vrijheid teruggeeft. Dat wacht ik; niet van uwe edelmoedigheid, maar van uwe eer, van uwe billijkheid, Gravin! Dat was het, wat ik van u eischen kwam, toen ik dit gesprek wenschte. En daarbij, hoe weinig waagt gij? Wie zal het u als misdaad aanrekenen, zoo gij weigert den man te huwen, die anderen voor u kozen? Gij hebt duizend voorwendsels. Wat kan het ergste zijn, dat men u oplegt? Een klooster? Welaan! Hoe jong ook en hoe schoon, welke uitzichten kunt gij nog hebben in de wereld, die u de stille vergetelheid van het klooster niet vergoeden kon?”

»Het noviciaat zou vooreerst eene uitredding zijn,” sprak zij nadenkend, »maar ― mijn... zoon...”

»Beklagenswaardige!” riep Don Frederik, »ook dat!”

»Daarom heb ik dubbele voorzorg noodig, en gij ziet wel, Senor! dat ik dus het beslissende woord niet kan uitspreken; de Koning zou mijn tegenzin dieper zoeken, dan in eene plotseling veranderde luim, en als Filips II zoekt, gij weet, hij zou vinden: wij allen waren verloren. Om Gods wil dus, edele Toledo! wees grootmoedig en mannelijk. Uw mannelijke moed mag geene lasten werpen op de schouders van eene vrouw, die hij zelf lichter zou kunnen dragen!”

»Ik beklaag u diep,” antwoordde hij koel; »maar dit offer kan ik u niet brengen! en dring er niet op aan; want ik zeg u, dat beden en eischen ijdel zullen zijn; waag evenmin den kamp met mijn wil; want, zoo waar God leeft! ik ben vast besloten u niet te sparen, en ik heb de middelen in de hand om u te verpletteren. Het zal op het uiterste zijn; maar het zal zijn, als het moet. En ik heb u gewaarschuwd.”

»O! gij goede Heiligen! is dan de riddergeest zoo gansch geweken uit de zonen van den Cid, dat een hunner edelsten geene