Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/147

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Alba, die de Hertog mij had geboden, en waartoe mijn hart mij nog sterker maande. Tordesillas werd mij tot kerker gegeven. Mijn kleine page Ivonneau mocht mij volgen. Het bijzijn van dat kind heeft mij veel goed gedaan. Niet slechts dat hij mij zijn ponjaard leende tot het ontwrikken van het slot der zaal, waar men mij had gekerkerd, maar zijn scherp oog had, bij het binnengaan, aan de vóórpoort soldeniers ontdekt, die onder mij in Nederland hadden gediend, en, rank als hij was, liet hij zich heenglijden door de tralies van mijne gevangenis, eene gelijkvloersche, en ik liet door hem die wachten afvragen, wat ze voor hun vroegeren bevelhebber zouden durven ondernemen. »Alles wat ik van hen wenschte!” kwam hij mij toeroepen; ik moest haast maken, zoo ik een goeden uitslag hoopte; de burgvoogd was een uitstapje gaan doen in den omtrek; zoodra hij kennis had gekregen van zijn nieuwen gevangene, zou hij terugkeeren, de bewaking strenger worden, en zij beiden moesten ook weldra worden afgelost van een post, waar ze mij zoo nuttig konden zijn. Ik verlangde niet beter. Ik wilde niet opgesloten zijn, en evenmin heimelijk uit mijn kerker wegsluipen. Ik wilde op helderen dag openlijk de grendels verbreken, die zoo onrechtvaardig over mij gesloten waren, om mijn plicht te doen. En alzoo deed ik. Ik wierp Ivonneau mijne beurs toe; hij moest mij paarden gereedhouden in het naaste dorp; de wachten stelden hem natuurlijk geen hinderpaal. Daarop maakte ik opzettelijk eenig gerucht, dat den bevelhebber tot mij deed komen.

»»Heer Hoofdman!” sprak ik, »weet gij, wie ik ben?”

»Hij antwoordde mij, zooals ik gehoopt had.

»»Gelooft gij, dat ik aan eene misdaad kan schuldig zijn tegen den Koning?”

»»Het is niet aan ons, dit te beoordeelen, Edele Heer!” antwoordde hij eenigszins verlegen, »maar gij zoudt niet de eenige onschuldige zijn, die hier...”

»»Ik ben niet schuldig; niettemin zou ik den wil des Konings eerbiedigen, zoo ik niet eene noodzakelijke bezigheid te verrichten had, waarin deze gevangenneming mij verhindert. Nu ben ik gedwongen van hier te gaan.”

»Hij glimlachte.

»»Als mijn Heer daarop rekent! gij zijt hier niet in uwe veldtent.”