Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/23

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

len dit gezelschap in het oog houden en luisteren naar ’t geen zij zeggen, om te vernemen in welke gezindheid zij zich begeven naar het kamp van den Hertog.

Zoolang zij het nauwe en kronkelend boschpad moesten houden, spraken zij weinig of niets, en slechts met korte afgebroken woorden die alleen betrekking hadden op het weer of den weg, al hunne aandacht wijdend aan de paarden, terwijl het ook hunne opmerkzaamheid niet ontging dat er van tijd tot tijd troepjes Spaansche soldaten het bosch doorkruisten. Eerst toen zij op den breeden heerweg waren gekomen, waar men vlak land ter eener, vlietend water ter anderer zijde had, en zij het kleine vestingstadje in de verte zagen opdoemen, veroorloofden zij zich stapvoets te rijden, en de jongste van de beide Heeren scheen de verzoeking niet te kunnen weerstaan om zijn hart lucht te geven.

»’t Valt hard dien hooghartigen en verwaanden Toledo te moeten verwelkomen, nadat men zoolang reeds de hoop gekoesterd had den Koning zelf hier te zien!” sprak hij met zekere bitterheid in den toon.

»Wie daarop zijne hoop had gesteld, bouwde op een zandgrond, Baron! Ik heb het altijd voorzegd,” hernam de oudere edelman.

»Ja, maar gij zijt een zwaarhoofd, Graaf! die alles altijd donker inziet; daarom achtte ik niet veel op uw zeggen, en de berichten, die Egmond meebracht uit Spanje…”

»Bewezen alleen dat hij zich door eene heusche ontvangst en wat vertoons van waardeering heeft laten paaien, of ware ’t anders, waarom is hij zelf dan niet aangesteld als Generalissimus van ’s Konings troepen? Waarom moest er een Spanjaard herwaarts heenkomen om drie voet hooger te staan dan de gansche Nederlandsche adel! die daarmee in ’t aangezicht wordt geslagen?”

»En dan juist een zulke, bij wien het spreekwoord »onbekend maakt onbemind” zijne kracht verliest; want hij is de gansche Christenheid door bekend als de eerste veldheer van zijn tijd — en — hij is evenzeer gehaat als beroemd. Daar is maar éééne stem over zijne heerschzucht, zijne aanmatiging, zijn laatdunkenden toon en manieren, br! — als ik aan dat alles denk zou ik nòg den toom kunnen omwenden.”