Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/268

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

stig ontvangen, met voorbijzien van gebreken, met waardeering van goede eigenschappen, dat ik veeleer zou hebben te danken dan te schromen bij eene nieuwe uitgave. Maar ik heb hier bepaald het oog op die, waarmede deze bundel aanvangt; waartoe de Van Beverens en hunne werkzaamheid in de tijden der geloofsvervolging als inleiding strekt, waarvan de Doopsgezinde martelaar Van Cuyck de hoofdfiguur is, en Des Konings vriend, die de Nemesis omdraagt in eigen boezem, het besluit. Over dezen is de goedkeuring niet onverdeeld geweest. Integendeel zij vonden afkeuring. Het spreekt vanzelve dat ik niet alzoo noeme enkele aanmerkingen op de samenstelling of de uitvoering die tot het gebied der critiek behooren (ik bespreek ze in de aanteekeningen). Maar de afkeuring gold den geest waarin, de strekking waartoe, en vooral den tijd waarop ze geacht werden geschreven te zijn. En die afkeuring trof mij niet alleen van eene zijde, waar ik haar had kunnen wachten, en ook wel voorbereid was die te vinden, maar juist van eene andere, waar ik op instemming had gerekend. Niet van alle kanten trof mij die teleurstelling; het zou ondankbaar zijn mij niet erkentelijk te toonen voor menig woord van sympathie en aanmoediging, dat mij is toegesproken zoowel in 't openbaar als in de intimiteit; maar toch, stemmen van onwil, vragen, twijfelingen zelfs hadden daarnevens weerklonken; en al ware 't ook dat men daarop mijn antwoord niet heeft gevraagd, toch acht ik mij tot eenige verantwoording gehouden. Het was daarom vooral dat ik verlangend uitzag naar het tijdstip, waarop ik deze vernieuwde uitgave zou kunnen bezorgen; niet zoozeer om van het uitgesproken oordeel beroep te doen op een ander publiek dan dat van den kring, dien onze jaarboekjes als wel om bij deze gelegenheid mij gewoonlijk doorloopen over een en ander uit te spreken, dat zich zonder zulke aanleiding niet zoo gemakkelijk zeggen laat.

De veroordeeling dan, trof van de ééne zijde de stof die ik gekozen had, ter andere den geest waarin zij bewerkt was, en de strekking waartoe zij werd aangewend. En dit moest mijne verwondering wekken, daar men het nooit in de schrijfster van Lauernesse had afgekeurd, dat zij de worsteling van het zuiver Christelijk beginsel tegen Rome's misbruiken en bijvoegselen had aanschouwelijk gemaakt in een uitvoerigen roman. Ik begreep niet waarom ik hetzelfde niet zou mogen doen in een kleiner tafereel;