Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/269

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ik wist niet dat Woutersz van Cuyck scherper aanvaller was dan Jan de Bakker, en ik zie niet waarom de brandstapel van den eersten, te Dordrecht, zooveel meer ergernis behoefde te wekken, dan die van den laatsten, te 's Hage? Met waarheid mag ik betuigen, dat mijne bedoelingen met beide voorstellingen dezelfde en al is het ook dat mijne eigene geloofsovertuizijn geweest helderheid en vastheid heeft ontwikkeld meerdere ging zich met in het tijdperk, dat er ligt tusschen de een en de andere, dan weet ik toch dat, hetgeen vroeger in mij geprezen is, het verzoenend element tegenover Rome, nog niet is weggeweken uit mijn hart, en dat ik het altijd wensch te behouden, zoo vaak het de vraag is van leeken der Roomsche Kerk, die haar aankleven in gemoedelijken eenvoud, en zelfs van dezulken, die voor haar strijden met eerlijke wapenen en met warmen geloofsijver. Ik weet, dat ik er de bewijzen van gegeven heb in mijn werk, zelfs daar waar mijne afkeuring van consciëntiedwang, priesterlist en kerkelijke aanmatiging zich op het scherpste uitspreekt; en ik ben mij bewust dat geen mijner schriften, hetzij kleine novellen of uitvoeriger romans, op dit punt van een anderen geest is uitgegaan. En hetzelfde gevoel van historische en menschelijke rechtvaardigheid, dat mij aandreef den gematigden Vicaris te stellen naast den geestdrijvenden Aernoud, gaf mij ook in om van Drenkwaart geen Mierbecanus ter zijde te geven, voordat hij den eerlijken en waardigen pastoor Antonisz heeft van zich gestooten.

Dan, ik moet mijne tegenpartij recht doen. Met het oog op mijne antecedenten wilde zij mij niet te hard vallen over de keuze der stof, al kon zij die niet toejuichen, en al was de behandeling niet van haar smaak. Maar — het Huis Lauernesse was uitgekomen in 1840, en Van Cuyck verscheen — veertien jaren later in 1854! [1] Lauernesse zag het licht terwijl een nevel van lauwheid, onverschilligheid en kleurloosheid over de hoofden en harten onzer landgenooten lag uitgespreid, en Van Cuyck deed zijne optrede onder hen in een tijdstip van zooveel leven, beweging en geestdrift op kerkelijk gebied, dat er wel geene opwekking noodig scheen, maar veeleer bekoeling. De afkeuring trof dus eigenlijk den tijd, waarop mijne voorstellingen van geloofsvervol-

  1. Meer juist in October 1853. De Almanak voor het Schoone en Goede kwam als gewoonlijk iets vroeger in 't licht dan op zijn titel staat vermeld.