Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/273

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

allerlei verdoovende middelen te gebruiken, om het levensverschijnsel zoo niet te dooden, dan toch in eene doodgelijkende rust te wiegen. Ik heb mij verblijd in die rassche en eensgezinde beweging van ons volk, die mij waarborg scheen, dat het nog altijd iets in de aderen had van dat bloed, dat de vaderen zoo moedig en zoo trouw hebben uitgestort voor de heilige zaak des geloofs; en wie haar nu ook bespotten en smaden, omdat hare vruchten zwak en kleurloos waren, of eigenlijk omdat men ze heeft weggegoocheld voordat zij gelegenheid hadden te rijpen ― ik zie nog met dankbaarheid op de poging terug, en eere het beginsel waaruit zij ontstond.

Toch begreep ik wel dat levensteekenen van deze soort nog gansch geene zekerheid geven voor een krachtig en duurzaam levensbestaan — en daarom achtte ik het ook toen niet overbodig, door de voorstellingen van het verleden, mijne mede-Protestanten op te wekken tot krachtiger geloofsliefde en behartiging hunner hoogere belangen — ware het ten koste van de mindere, waar velen — als de eenige noodige op zien. Niet om nieuwe fakkelen aan te brengen dáár, waar alles van lichter laaien ijvergloed scheen te branden, noch om elders de vonken van uitgebrand stroovuur op te rakelen; maar om te ontgloeien tot reiner geestdrift en hooger gloed te helpen ontvlammen — in de harten van hen, die mogelijk weer gingen insluimeren in doodsche onverschilligheid, nadat ze pas tot een nieuw leven waren ontwaakt. Ziedaar voor wie het gevaar, toen zij het zagen, was geweest als een wonderboom, opgeschoten in eene nachtwake of door verraderlijke tooverhand neergesteld in Hollands Tuin, terwijl het niet was dan de volgroeide plant van het zaad, dat al jarenlang had liggen rijpen en kiemen, in een zorgelijk bereiden, vlijtig beploegden, kostelijk bemesten akker; eene stevige, krachtige plant, die hare wortelen en vezelen wel diep en vast had uitgeschoten in onzen grond; aan wier kweeking en koestering velen onbewust hadden medegewerkt, die zich nu zoo versteld toonden over haar bestaan; eene taaie, vaste plant, die voorzeker niet door een enkelen Aprilstorm kon worden uitgerukt. De verschrikten dachten van wel, het gevaar scheen hun dringend, maar — afweerbaar, — en toen zij het afgewend achtten — of liever toen zij bekomen waren van den eersten schrik en men zich gehaast had hen gerust te stellen, en men er in geslaagd