Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/274

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

was hen te doen glimlachen over hunne vrees — vielen zij terug tot hunne kille gelijkmoedigheid — of lieten zich aftrekken door de vele zorgvuldigheden des levens. En het is deze karaktertrek van velen onzer geloofsgenooten, die de sterkte uitmaakt van hunne tegenpartij. Dezulken hadden beelden, exempelen, aanschouwen noodig, om wakker te blijven en zoowel aan zich zelven als aan 't gevaar te gelooven. En ziehier wat ik getracht heb te doen, in mijn Van Cuyck en in de andere tafereelen, die ik te dier tijde in 't licht gaf. Het eenige wat mij hierin berouwt is, dat ik te weinig heb kunnen doen en met te zwakke hand.

Anderen intusschen hebben gemeend ― dat zelfs dit weinige te veel was; maar ik vraag, waarom men recht had van mij alleen volkomene onbewogenheid te eischen op een tijdstip van algemeene opgewektheid en geestdrift — op een tijdstip, waarin alle gemoederen in agitatie waren, en niet het minst zij, die zich tegen de Aprilbeweging voelden gestemd ― een tijdstip van zoodanige heftige emotiën, dat een onzer volksvertegenwoordigers (toenmaals, zoo ik meene, minister) nog in den warmen zomer van het jaar 1856 een koude rilling door de leden voelde gaan alleen bij de herinnering! Aan welken graad van onaandoenlijkheid achtte men mij dan gebonden, dat ik alleen van dit alles niets zou mogen medevoelen? Achtte men mij dan zóó afgetrokken en zóó in mijne fictiën verdiept, dat ik, levende met mijne helden in de groote worsteling van de 16de eeuw, gansch geene oogen zoude hebben voor de onrustwekkende verschijnselen van de 19de, waarin ik zelve leefde? Van zulke onverschilligheid voor het tegenwoordige, voor zulk isolement buiten de werkelijkheid, heb ik, zoover mij bewust is, nimmer bewijs gegeven. Ik meende juist bij verschillende gelegenheden getoond te hebben, dat de gebeurtenissen van het heden mij wel ter harte gingen en dat ik er mijne opinie over had, al was het niet die van iedereen. Ik heb in 1848 volstrekt niet kunnen instemmen in den grooten juichtoon van Vrijheid. Gelijkheid en Broederschap — hoewel door een glorierijk dichter mede aangeheven ― ; ik heb niet zonder innerlijke deernis eene vreemde vorstenfamilie als balling zien wegtrekken uit een land, dat zij achttien jaren voorspoed had geschonken, zonder dat een enkele der vele pennen, die zij geëerd en beloond had, zich ophief tot een toon van medegevoel. — Ik heb... Maar 't is hier niet de vraag aan mijn vroeger werk