Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/307

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ik zelve en met uw noenmaal, me dunkt ik zal welkom zijn. Meesters Woutersz.!"

»Gij zijt het, goede Marij! doch ik hoopte, dat mijne huisvrouw zelve..."

»De toezending komt van de jonkvrouw," hernam Marij, terwijl zij haar korf op de tafel zette en begon uit te pakken. »Te droes!" ging zij voort, »wat de edele joffer goed gezorgd heeft! een koude runderharst, vruchten, een gierstkoek en tweederlei wijn. Rijnsche bleeker en zoete malvezei; voorzeker. Meester! ge gaat goede sier maken of 't slempdag ware!"

»Neem er af wat u gelust. Marij! zoo deelen we samen; doch zeg me, weet ge niets van mijne vrouw, zij had toch beloofd mij ons dochterken toe te schikken!"

»Uw harte jookt naar 't oevle bericht, dat mijne tonge niet dan schroomachtig overbrengt...."

»Ik ben bereid ook het kwade te hooren," hernam hij vast, en zag haar aan met een rustigen blik, »spreek toch."

»Wel dan!" hervatte zij met eenige verlegenheid, »de uwen moeten mijn huis mijden, omdat wij vernomen hebben, hoe des Schouts dienaren op hunne wegen letten.., daarom zond jonkvrouw van Beveren haar ouden Simon, daar niemand op acht en dat een vertrouwd dienaar is."

»Ook dit nog!" hernam Cuyck met een pijnlijken zucht, »sinds het huiselijk geluk mij ontzegd werd, was het mij de beste vergoeding, mijne Brechte en haar kind somwijlen hier te zien, ware het ook kort, ware het ook ter sluik... doch! rust, mijne ziele!" sprak hij, de oogen naar boven slaande, »rust ook hierin. 't Is Gods wille, die 't u oplegt."

Eene wijle liep hij, in gepeins verdiept, het vertrek op en neder, zonder acht te slaan op vrouw Zegers, die nu geheel hare opmerkzaamheid gaf aan het keurig maal, dat ze rangschikte. »En toch," vervolgde Woutersz. halfluid, »is dat gestadiglijk peizen simpel op mijne veiligheid niet wat overdreven zorge.... Voorwaar, 't zou vrij beter zijn, zoo mijne liefsten mij den troost van hun aanzicht bleven schenken en minder omzichtigheid gebruikten om mijnentwille."

»Bij mijne zonden! dat 's een zottelijke inval van zoo'n wijs man! sinds we weten, dat eene enkele onbedachtheid van hunne zijde u den Schout in handen kan voeren. En als Heer Jan van