Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/314

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»O Heere! 't is eene goede zaak, uwe beproevingen," sprak van Cuyck bij zich zelven, »hoe meer Gij ons vraagt, hoe beter wij geven kunnen; straks viel het mindere mij zwaar, en nu vindt Ge mij tot dit meerdere bereid."

Een heftige tik op de buitendeur, bewijs der driftige begeerte om binnengelaten te worden, stoorde zijne vrome overdenking. — Waarom de joffer juist de buitendeur kiest, dacht hij, zich stellende om te openen, 't mag zijn om vrouw Zegers in niets te moeien, eer het tijd is; met vaardige snelheid opende nu Wouterz, het was geene vrouw, die toen binnentrad, het was niemand anders dan de gevreesde Schout Jan van Drenkwaart, in eigen persoon.

De goede van Cuyck was zoo getroffen door die verschijning, in plaats van de liefelijke, die hij wachtte, dat hij terugdeinsde, en zelfs de uitroep van schrik in zijne keel werd gesmoord.

De Schout zag langzaam en oplettend rond, van zijne zijde ook met de uiterste verwondering. Men had hem eene andere uitduiding gegeven van het verblijf des kunstenaars, dien hij niet persoonlijk kende en van wiens arbeid hij wist, dat nog in den laatsten tijd de voortbrengselen werden verkocht.

»Woont hier Jan Woutersz. van Cuyck!" riep hij, half ondervragend en half in bevreemding, terwijl hij zijn donker haviksoog op den schilder richtte.

Deze had zich intusschen hervat; hij begreep, dat hij zich redden kon door eene logen; maar hij voelde ook, dat hij het niet mocht.

»Ik verloochen zoomin mijn naam als mijn geloof! ik ben 't zelf," was zijn moedig antwoord.

»Zoo zijt ge geknipt, vermaledijde dooper!" riep de Schout met triomf, en zich omkeerende, riep hij zijn dienaren toe, dat zij opstijgen konden en den schuldige vatten. Van Cuyck werd door hen zonder barmhartigheid aangegrepen en geboeid.

»Mannen hoe bindt ge mij dus, alsof ik een kwaad mensche ware!" riep van Cuyck met luider stem, opdat zijne gade gewaarschuwd zou zijn om te vluchten. Van de dienaars kreeg hij een ruw antwoord; maar zijn doel was bereikt, zijne vrouw kwam niet terug; de Schout deed geen verder onderzoek en vergenoegde zich met deze prooi. Naar het kind, stom van verslagenheid, zag niemand om, dan even de vader met een steelschen blik. Toen