Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/319

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Hij oplegt, gewilliglijk te dragen, zou ik met vreugdigheid aannemen lindering van des kerkers lasten, als eene goede gave van Zijne hand."

»Wil echter niet overzien, dat het soulaes u zou toekomen door mij."

»En als ik vreeze op conditiën, die ik niet zal kunnen vervullen," zuchtte de schilder met zekeren argwaan. »Is 't niet op hope, dat ik broederen in last en lijden zal brengen, of zelf afstaan van mijn geloof, dat ge mij door goedheid wilt trekken?"

»Ik zegge u neen, ik ken u reeds te wel, stijfhoofd! om u in dezen een eisch te stellen, dien ge toch niet zoudt vervullen. Wel dan, luister. Mij gelustte sinds lange naar eenig werkstuk van uwe konstrijke hand, en 't geval heeft gewild, dat ik tot heden toe nimmer ietwes van u heb konnen machtig worden; nu is dit mijn verlangen, dat gij hier in den kerker zijnde, eenig doek zult bemalen en mij dat afstaan....

»Ik ben gansch gereed tot uw dienst. Heer!" sprak van Cuyck levendig te mogen werken, acht ik in mijn toestand een zonderling groot voorrecht. Ook de getrouwheid jegens mijne huisvrouw en kind gebieden het mij, die niet hebben om van te leven, zoo ik ze verweesd achterlaat."

»De winste van uwen arbeid zal u zuiverlijk worden toegelegd."

»En," vroeg de kunstenaar met eenige aarzeling, »laat Uwe Edelheid mij vrijheid in de keuze van hetgeen ik wil voorstellen? Of wel heeft zij hare gedachten daarover zelve laten gaan."

»Dat juist nog niet, maar het dient een goed Christelijk tafereel te zijn, niet een van die barbaarsche Heidensche voorstellingen, als waarmede gij de glazen van mijn collega van Beveren's boekvertrek hebt bemaald..."

»Barbaarsche voorstellingen: de dood van Socrates de strijd bij de Thermopylen Alexander de Groote en..."

»Altemaal goed voor van Beveren, die zich vermeit in gedenken aan die Heidensche oudheid; ik voor mij wil, dat men aan de keus mijner schilderijen zien kan, hoe ik een goed Christen-mensche ben; het dient ietwes stichtelijks te wezen, dai als eene reuke van heiligheid heenspreidt over de wanden, waar 't hangt...."

»Dus iets gewijds..., iets stichtelijks," hernam van Cuyck, zich bezinnende, iets uit de Bijbelsche Geschiedenis?"