Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/318

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De Schout stampvoette van ergernis, meest over zich zelven; want hij gevoelde, dat hij het gesprek op een terrein had gebracht, dat hem rechtstreeks afvoerde van zijn doel; ook om het niet te missen, wisselde hij plotseling van tactiek; hij geliet zich de ware bedoeling van den spreker te misverstaan en hernam:

»Ge hebt gelijk, mijn eêle konstenaar! gij zijt nu alreede onsterfelijk door uwe werken, alschoon, 't geen tegens mijn wil en wenschen zou zijn, alschoon Mijneheeren van den Gerechte u tot eenige smadelijken en smertelijken dood kwamen te verwijzen; die treffelijke schildergeest, die in u leeft, is u door menschendaad niet te ontrooven, ook.., zelfs wie uwe dolingen haten, hebben daar liefde voor ― en verschooning, of ― weet ge ook anderszins; waarom ge simpellijk aan de enkels zijt geklemd en niet aan de polsen... Men heeft u tot hiertoe de duimschroeven gespaard, mijn brave Meester! en met voordacht."

»Neen, heer Schout! ik rade niet," hernam van Cuyk, pijnlijk aangedaan door de valsche uitlegging, die hij hoorde geven aan zijn blijden geloofsroem.

»Wat ge onwillig of stompzinnig zijt! 't Is opdat die vaardige vingeren nog weder konstig als vroeger het penseel zouden mogen hanteeren!"

»Ge meent, mij zou nog weer occasie gegeven worden om te schilderen?" vroeg van Cuyck, terwijl een flauwe blos zijne bleeke wangen even kleurde.

»Zoo meen ik het juist," hernam de Schout, nader tredende, »mits 't u gevallig kan zijn."

»Ik zou een veinsaard moeten wezen, zoo ik anders kon spreken, dan om dankelijk aan te nemen; alleen, ik kan toch niet denken, dat men er op zint, mij de vrijheid weder te geven!"

»Dat staat niet bij mij alleen een anderen kerker, die geschikter logies zou zijn voor u, met een bekwaam licht voor 't oefenen uwer konst, voorzien van al zulke geriefelijkheden en wenschelijke aangenaamheden des levens, die het lot voor een gevangene verzachten kunnen, en strekken, om hem de zuurheden zijner inkerkering te doen vergeten..."

»Voorwaar. Heer Schout! dat luidt als treffelijke gonst, en zekerlijk, ik ben niet van de luiden, die eigenwillig leed zoeken, meenende, daarmede Gode welbehagelijk te zijn. Gereed wat