Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/321

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Zoo gij me dat schildert, zal ik het stellen in mijn bidvertrek, en daarvoor dagelijks mijne devotie doen en nog daartoe u gedenken in mijn gebed, oft de Heilige Maget zich ontfermen mochte over u, en u afbrengen van uwe dolingen...."

»Ik ben zonderlinge zeer beweegd door uwe goedheid, lieve Heer! doch eene zulke voorstelling mag ik niet schilderen; dat verbiedt mij mijne consciëntie...."

»Uwe consciëntie, en dat waarom?" vroeg de Schout in de hoogste verwondering....

»Eerstens, omdat het strijdt tegen het tweede gebod: Gij en zult u geen beeld noch geene gelijkenis maken van ' t geen boven in den Hemel is...."

»Dat 's Oud -Testaments en aan de Joden gericht; maar wij Christenen hebben ons daaraan niet te binden; de Kerk staat het toe, ja moedigt het aan, dat we door zulke hulpmiddelen onze devotie verlevendigen."

»Christus, de Heer der Kerke, heeft tittel noch jota van de Wet te niet gedaan; ja, zoo de Evangelische voorschriften in iets mogen verschillen van de oude Wet, is 't daarin, dat het die meer vergeestelijkt, bijgevolg, nog sterkere eischen doet tot onthouding, en zoo ik bestaan durfde zoodanig tafereel te conterfeiten, als gij daar aangeeft, zou ik grootelijks schuldig zijn ook aan uwe ziele, als die uwe superstitie had helpen voeden en daartoe occasie had gegeven; maar boven alles zou ik gezondigd hebben tegen de Majesteit Gods en tegen de Hoogheid des Heeren Christi, diens eere daarbij wordt verkort, onder schijn van Hem te vereeren in Zijne Moeder. Dat is een eigenwillige godsdienst, door het vleeschelijke herte der menschen uitgevonden, dat liever knielt voor hout, zilver of steen, dan zich te willen opheffen tot den zuiveren Godsdienst, dien de Heer zelf hun wil leeren!"

»Ge zijt een verweerde rhetorijker! maar ik versta niet, hoe ge zooveel ergernis kunt nemen uit die schoone voorstelling, van de Gebenedijde Maagd met het kindeken Jezus, daaraan alle goede Christenen zich stichten!"

»Zeker, de Heer is een kindeken geweest en heeft zich alzoo zeer voor ons vernederd tot dien staat; doch wat gaat men toch altijd den Heer, die de wereld verlost heeft, vertoonen in de gedaante van een onnoozel kindeken, op den arm zijner moeder, alsof Hij, die de zonde heeft verwonnen en den dood heeft te