Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/322

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

niet gedaan, in eeuwige momberschap dient gehouden te zijn door eene vrouw; dit alles tot meerdere glorie der gezegde welzalige Maagd, maar tot verkleining van den Koning der eere; en verschoon mij, Heer Schout! maar de tegenwoordige Roomsche Kerke is grootelijks te berispen, dat ze al zulke misbruiken onbestraft laat, ja zelfs steunt bij exempel; daaruit volgt, dat sommige onwetende en doldriftige luiden onder de nieuwe geloovigen, niet aanziende, dan wat voor oogen is, en niet konnende scheiden de leere van de abuizen, en aanmerkende, hoe zondige afgoderij men huide ten dage is plegende, tot ongerechte kerkschennis en beeldenstorm gedreven zijn."

De Schout was zoo overbluft door de ongehoorde stoutheid van zijn gevangene, die zich op eens tot beschuldiger verhief, dat hij zoo dadelijk geen antwoord vond, eenigszins geëvenredigd aan hetgeen hij had moeten aanhooren, en hij antwoordde alleen in eene zekere verstrooiing, als bleef hij nog onder den dwang van dien indruk.

»Voorwaar, voorwaar, als we u naar de houtmijt leiden, zal 't niet gestolen zijn. En gij belgt u, dat we u sacramentschenner noemen! de beeldenstormers in 't gelijk te stellen, en u te verkloeken. Onze Heilige Moeder, de Kerk, te oordeelen!"

Niet ik! overzeker niet ik, 't is de Heer, die door een nadrukkelijk verbod haar alreede heeft geoordeeld, en de Apostelen Paulus en Barnabas, als die van 't Heidendom hun goddelijke eere wilden toebrengen, wezen die haastelijk af, en met groote ontsteldheid, roepende, dat ze niet waren dan menschen van gelijke beweginge als zij, en juist gekomen om hen af te brengen van die ijdele dingen, dewelke nu toch weder in de Paussche Kerk geleden worden, als eerende men daar creaturen, zoowel door aan99 roepinge en....

»Mij bangt van dijne taal, onverbeterlijke drijver! ik zorge, ik ga besmet worden door de pestilentie van dijne opiniën, simpellijk door en naar te luisteren; zeg me zonder omhaal van woorden of ge ' t doet of niet!"

»Ik mag niet, Heer Schout! De konstvaardigheid, die God mij heeft verleend, meene ik niet te gebruiken tegen Zijn geopenbaarden wil."

»Hebt ge dan gansch geene barmhartigheid met u zelven! en beseft ge dan niet, dat het aan mij staat u zoo drijvend aan de