Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/323

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

palije te laten klinken!" riep de Schout toornig en moedeloos over dien rustigen weerstand.

»Dat zou de voorzeide schilderij niet veel vorderen," hernam de schilder koel; »gij kunt deze vingeren vermorzelen; doch ze niet dwingen datgene uit te voeren, wat mijn wil en geweten u moet ontzeggen; en zoo handelende in de hitte der verbolgenheid, zoudt ge mij oorzaak geven u uit te beelden in de gedaante van den onrechtvaardigen rechter...." voegde hij er bij met een glimlach, die de scherpte van het woord trachtte te matigen; maar de Schout glimlachte niet.

»Ik sprak in vollen ernst; het zal me een lust zijn, het openlijk en beslissend onderzoek naar uwe schuld te verschuiven..., mogelijk wel..., mits ge mijne intentiën steunt, breng ik het daartoe, dat ge met lichte straffe wordt vrijgelaten; doch ik versta, dat gij in uwe wederhoorigheid besloten zijt nietwes te doen, noch voor mij, noch voor u zelven!" en de toon, waarop Jan van Drenkwaart dit zeide, was veeleer droevig dan toornig. Ondanks zich zelven voelde hij zich al meer en meer gedwongen tot hoogachting voor den man, dien hij als kunstenaar vereerde, doch als scheurmaker en afvallige meende te moeten minachten, en wie hem juist als zoodanig eerbied afdwong, nu hij hem hoorde spreken met al den ernst eener vaste overtuiging, en met al de vrijmoedigheid van een vrij man, schoon in nauwe banden geklemd.

»Dat zij verre, Heer!" riep Woutersz. door de zachtheid van zijn toon getroffen. »Ge weet, ik schroom geenszins onderzoek; ik ben voorwaar wel gezind rekenschap af te leggen van mijn geloove en van de blijdschap, die in mij is, schoon ik wete wat daarna volgen moet; doch ik ben geen drijver, die eigenwillig den dood zoekt. Ik heb vrouw en kind; ik heb ouders, die mij innig dierbaar zijn, en wie met mij de staf hunner grijsheid ontvalt; mij jookt ganschelijk niet naar het martelaarschap; en dan dat uitzicht dat ge mij biedt: ik zou nog weer eene wijle mogen leven voor de konst, in stede van weg te kwijnen in die afstompende ruste, voorzeker, dat is me te kostelijk eene gifte, om zonder leedgevoel af te wijzen. Alleen wil u bezinnen op iets, wat voor mij uitvoerbaar is, of gun me zelf op een onderwerp te peizen."

»Het mijne is gevonden!" riep van Drenkwaart levendig; ik achte," voegde hij er aarzelend bij, »dat gij geene zwarig-