Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

deden handelen. Hoe begreep hij zelf zijne zending? Hij heeft het duidelijk genoeg uitgedrukt: Hij kwam niet om te middelen, niet om misnoegden te bevredigen, dan had men een ander moeten kiezen; hij kwam om te straffen. Welks volksvergrijp? Juist dat, wat in zijne oogen het schendigst gruwelstuk moest zijn. Het is onze taak niet het tijdperk der martelaarsweeën, noch die van het vast maar lijdelijk verzet te schetsen, die het jaar zijner komst voorafgingen; maar voorzeker, ’t geen er sinds 1566 in de provinciën was gebeurd kon niet met een anderen naam genoemd worden dan openlijk verzet, rebellie, hier en daar door eene radelooze en redelooze menigte met zulke heiligschennis en gewelddadigheden verzwaard, dat des volks nobelste en trouwste voorstanders zich met smart en ergernis afwendden. Wat was de groote drijfveer van deze beroeringen? De drang der consciëntiën, die vrijheid eischten om God naar eigen overtuiging te mogen dienen, die afschudding wilden van het ondragelijk juk eener bedorven geestelijkheid — ketterij in de oogen van Filips van Alba. Rebellie en ketterij — hoofdzonden, die niet mochten vergeven worden — die alleen konden uitgewischt worden in bloed. — Rebellie — opstand tegen den Vorst, ketterij, opstand tegen de Kerk, beide te zamen, beide als vruchten van hetzelfde zaad: opstand tegen God.

Rebellen, ketters, godslasteraars, waren voor hem één, en zoo hij die allen met een enkelen knodsslag had kunnen verpletteren, hij zou het gedaan hebben, al ware hij zelf ook ademloos neergevallen bij de inspanning, en hij zou trotsch geweest zijn op dit verdienstelijk werk. Hij heeft het niet kunnen doen, al heeft hij zich zelf ook ingebeeld dat hij het werkelijk had verricht. [1] Waarom niet? Omdat hij te hoog van oogen was om het kleine te zien, en te laatdunkend om op het geringe te letten. — De kostelijke zalmen te vangen en dier koppen te verslaan om daar.mee de menigte schrik in te boezemen — dat was zijne groote tactiek; maar hij achtte niet op de honderde kikvorschen, die dat zwijgend, maar knersetandend aanzagen, — hij achtte niet op den geest, waarvan zij bezield waren, of het ook een geest was, dien hij niet kon, niet mocht tegenstaan, dien hij allerminst

  1. Het opschrift dat hij stelde op het voetstuk van zijn eigen standbeeld in de Antwerpsche Citadel getuigde van dien waan.