Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/335

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Het model van Salomo trad binnen. »Gegroet, mijn brave konstenaar!" riep hij hem toe; »naar ik zie, wacht ge mij al werkende."

»Ik heb getracht te werken; maar het ging niet, ik was kwalijk gestemd; als ik u tegen mij over heb, zal 't beter gaan, wil ik hopen," hernam Woutersz. met neergeslagen oogen; terwijl matte lusteloosheid zich weder teekende op zijn gelaat.

De Schout sloeg hem opmerkzaam gade. »Verpijn u niet al te zeer: we hebben niet zoo'n bijstre haast; ge zijt al te gezet op den arbeid; uw wezen staat versuft door den dwang, dien gij u zelven oplegt; bijlo! dat is mijne meening niet; gij moet u wat wils geven; de konst heeft hare luimen, die men vieren moet."

Tegen dien lof was de eerlijke van Cuyck niet bestand. »Die prijze doet me kleuren van schaamte! " hernam hij; »doch waarheid is 't, Achtbre Heer! dat ik niet heb gewerkt; ik had troost, ik had kracht noodig; ik heb gezocht mij te versterken met de Psalmen Davids..., ik was lezende, toen gij binnenkwaamt."

Een schok voer den Schout door de leden; toch verbeet hij een uiting van heftigen toorn.

»Zoo hebt gij verboden boeken?" sprak hij beslissend. » Gij zijt er de man niet voor, om u te genoegen met die, welke men in onze getijboeken vindt."

»Ik mag het niet ontkennen, Heer!" hernam van Cuyck, » ik heb zoodanige boeken."

»Dus van mijn goed vertrouwen misbruik gemaakt, om ze in te sluiken?"

»Niet aldus, Heer! daar was tusschen ons veraccordeerd, dat mijne schilderkist met den inhoud mij zou worden toegeschikt, zonder navraag."

»O achterlist, o spitse geuzenranken? Wiens vernuft is op zulke loosheid gescherpt..., gij hebt mij deerlijk verschalkt."

»Zoo gij acht, dat ik kwalijk jegens u gehandeld heb, wil vergeven," sprak van Cuyck ootmoedig, »doch wil bedenken, dat niets mij beter heeft gediend om den druk van den kerker te weerstaan, dan de troost, dien ik scheppe uit mijne boeken."

»Ge zult u toch daarbuiten behelpen moeten, want ik eisch ze op."

»Sta af van dien eisch. Gestrenge Heer! zoo ge anderszins eenige vriendschap voor mij hebt opgevat...."

»Maar, ongelukkige! mijn plicht daargelaten, die het mij instan-