Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/334

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Daarvan zal zijn wat God wil!" had Woutersz. geantwoord, met de kalmte, van wie zijn lot zonder aarzeling, zonder voorbehoud, in Gods handen heeft overgegeven.

En werkelijk, eene zoodanige was de zielsstemming, waarin Jan Woutersz. van Cuyck leefde en werkte, sinds zijn verblijf in den kerker.

De uitzichten, hem door den goeden wil van den Schout voorgespiegeld, misleidden hem niet, althans zij verleidden hem niet, om zich te laten slingeren door wisseling van hoop en vrees, en gemeenlijk droeg zijn rustig, blijmoedig gelaat den afdruk zijner welverzekerde ziele. Toch treffen wij hem nu bleek en ontdaan; zijne oogen staan dof; hij zit voor zijn ezel, houdt palet en penseelen in de handen, maar toch, hij schildert niet.

»Ik vermag 't niet voor heden," roept hij uit, »de konst is een onvolkomen hulpmiddel tegen zulken indruk; ik heb beter troost van doen," en uit de diepte van meergemelde kist ziet men hem een dier kleine boekskens te voorschijn halen, die wij hem voormaals hebben zien bergen. Het was een Nieuw Testament met de Psalmen, naar de berijming van Datheen, toenmaals nog door alle Nederlandsche Hervormden, van welke gezinte ook, in gebruik.

Hij sloeg den 142sten Psalm op:

{[gedicht}}

Al lezende, werden zijne trekken rustiger; een zachte blos van geestdrift begon zijne bleeke kaken te kleuren; het tweede vers las hij niet meer alleen met de oogen, maar halfluid murmelden zijne lippen, als was het hem noodig, de woorden tot de zijne te maken, door ze uit te spreken:

gedicht}}

De laatste woorden riep hij uit met volle overtuiging des geloofs, en toch scheen hij niet volkomen rustig. Op eens wendde hij het hoofd om en luisterde; voetstappen naderden; ijlings verstak Woutersz. het boek tusschen zijn schildergereedschap, en hernam zijn palet; de deur der gevangenkamer ging open.