Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/333

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

willig geleend tot de houding, die de schilder hem aanwees, en hij scheen er zijn lust in te vinden, de uren van samenzijn te verlengen en te vermenigvuldigen, door den kunstenaar somwijlen uit te lokken tot een gesprek, dat hem afleidde van zijn arbeid.

Zoo was er tusschen hen eene soort van vertrouwelijkheid ontstaan, allervreemdst zeker bij de verhouding van gevangene en kerkermeester; doch niet onnatuurlijk door de betrekking, die de kunsthefhebber gevoelde op den kunstenaar. Zoo had de laatste van hem opheldering gekregen wegens iets, dat hem zeer ter harte ging; vrouw Zegers had hem niet verraden, daar was hij zeker van; maar was ze ook door hem in last en lijden gekomen? De Schout verzekerde hem van neen: »de goede vrouw schijnt niet eenmaal geweten te hebben wien zij huisde, op last van jonkvrouwe van Beveren"....

Woutersz. was niet weinig verschrikt, toen hij dien naam hoorde uitspreken onder zulke beschuldiging; maar de Schout stelde hem lachende gerust. »Ik begreep wel, dat van Beveren als een groot liefhebber der konst, en nog daartoe tot zachtigheid geneigd jegens de afvalligen, er zijn werk van zou gemaakt hebben, u tegens vervolging te bergen, zoo achtte ik het allermeest op de gangen en gesten van zijne luiden, nasporende, welke huizen hem in eigendom behoorden, en op welke wijze die bewoond werden, en toen ik zoo omtrent mijne zekerheid had, liet ik mij zoo in 't Schepen-collegie een paar woorden ontvallen van de goede hope, die ik had, u binnen de vier en twintig uren machtig te zijn. Van Beveren meende, dat hij blikte noch bloosde; maar ik zag 't hem aan, dat zijn wezen veranderde, en zoo zei ik tot mij zelven: Let nu op, Mr. Jan! want ze gaan hem waarschuwen en een bode tot hem zenden.... Gelijk ook geschied is, en ik, niet links, liet geen vier en twintig uren verloopen.... Ge weet het vervolg!"

»Ik kan niet anders dan uw goed beleid prijzen. Mijnheer! schoon het mij tot schade heeft gestrekt," sprak Woutersz. verlicht van een grooten last; geen vrienden, geen vreemden zelfs hadden hem verraden; de list van de tegenpartij was eeniglijk oorzaak van alles.

»Het en belge u niet, dat ik mij dat winst achte," hernam de Schout, »ware ' t simpellijk het welaangename voorrecht van uwe kennismaking.... Schoon ik nu wel van harte wensche, dat ze u niet te duur moge te staan komen."