Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/332

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eene kroon, die lager hing, die lichter bereikbaar was, en die zijn blik niet meer het sterkste aantrok. Maar wat hem aan gloed en aan geestdrift mocht hebben ontbroken, had hij door gemoedelijken arbeid willen vergoeden, en zoo was hij gansch niet gebleven beneden de eischen van den aanstaanden bezitter van zijn werk.

Eene bijzonderheid van de schilderij moeten wij aanwijzen.

Koning Salomo, gedost in het rijke vorstenkostuum van dat tijdperk, had eene treffende gelijkenis met den strengen Schout, wel is waar, eene veredelde gelijkenis; maar toch zij was zoo onmiskenbaar en zoo sprekend, dat zij voor portret had kunnen gelden. Zij was portret; de toekomstige eigenaar had het dus gewild, en de kunstenaar had niet te veel zwarigheid gemaakt om hem dezen eisch in te willigen. Zekerlijk, zijn ideaal van Salomo's wezen, met een glimp van goddelijke wijsheid bestraald, was wel een ander, een meer verheven, dan de stoute, bruske uitdrukking van den bitteren vervolger der arme Doopsgezinden; maar toch, veel keuze van modellen zou hem wel niet geboden worden in den kerker, en op het fiere, schrandere voorhoofd van Jan van Drenkwaart lag eene vastheid van wil, die den Israëlietischen tempelbouwer geene oneer zou hebben gedaan. Zijne trekken waren voor 't overige fijn en bevallig; zijn donker oog had eene groote levendigheid zoo vaak hij het opsloeg; daarbij was hij nog jong en droeg geen baard, dat hem in jeugdigheid van voorkomen winnen deed, zoodat het den schilder geene al te groote inspanning van verbeelding kostte, om uit dit gelaat zich den jeugdigen Koning van Israël samen te stellen, wiens vroomheid en wijsheid hem reeds als jongeling tot de ernsthaftigheid van den man hadden gerijpt. De schilder behoefde zijn kunstgevoel dus geen geweld aan te doen bij het schetsen van zijne hoofdfiguur; hij vond er een zeker behagen in, die trekken als te veredelen en te verzachten, en waar hunne oorspronkelijke ruste en waardigheid mocht geleden hebben onder den indruk van heftige hartstochten of bittere zielsstemming, wist hij die daarop terug te brengen, en er den stempel op te drukken van iets beters en iets hoogers, dan hetgeen ongelukkig de ziel van het model vervulde.

De Schout voelde zoowel zijne ijdelheid als zijn kunstzin gestreeld, door de wijze, waarop hij zijn voorkomen zag teruggegegeven. Aan geduld had het hem niet ontbroken; hij had zich