Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/331

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eenigen gelijken strijd mochten geroepen worden. ― Eene groote vreugde was hem geworden: bij de toezending van schildersbenoodigdheden, ontving hij somtijds brieven van vrienden of verwanten. Eens gewerd er hem een van zijne vrouw, die hem meldde, hoe zij met haar dochtertje veilig buiten Dordrecht was geraakt, en hoe zij zeer in zijne nabijheid leefde, te midden van getrouwe geloofsgenooten; hoe zijne brieven haar toekwamen, en hoe zij zelve zich zoo moedig en gesterkt voelde, door hetgeen zij van hem vernam; dat zij wel zou begeeren zijne gevangenschap te deelen, maar niet hem daaraan te onttrekken, »naardemaal die toch vorderlijk was tot zijne blijdschap en eere als een geroepene om voor Christi zake uit te komen."

Zoo ging het destijds. Wie te lijden had om des geloofs wille, werd niet door de zwakke verslagenheid zijner liefsten tot zwaarmoedigheid neergedrukt. Maar hij werd getroost door de vrome berusting der zijnen en door hun geloofsroem over zijne standvastigheid. Toch betuigde van Cuyck, dat hij God dankte voor die groote barmhartigheid, dat vrouw en kind zijn kerker niet hadden te deelen. Hij was goed Christen, maar ook teeder zorgend vader; hij heeft het in alles bewezen. Onder dit alles verliepen er weken, maanden zelfs, en de schilderij is reeds merkelijk gevorderd, nu het ons voor 't eerst gegund is er een blik op te werpen; wij gelooven niet het recht te hebben, haar te beschrijven als een zeldzaam meesterstuk, als een voorbeeld van geniale conceptie en meesterlijke uitvoering. Het ging den kunstenaar als menigen zijner kunstbroeders van lateren tijd, hij wilde meer van zijn talent dan het kon volbrengen; en al was hij zijn tijdgenooten al vooruit met zijne denkbeelden, hij had niet de macht om ze uit te drukken op het doek, zooals hij onbestemd voelde, dat het zijn moest. En daarbij al was hij met vroolijke geestdrift aan het werk getogen, al arbeidde hij met volhardenden ijver, al trachtte hij met gemoedelijke trouw het beste te geven wat hij vermocht, de langdurige kerkelijke opsluiting verkilde welhaast de bezieling; de bijgedachten, ditrnaal van den arbeid onafscheidelijk, waren alles behalve opwekkelijk, en nog daarbij, de Christen-kunstenaar had, ondanks alles, te veel het oog gericht op de kroon van den bloedgetuige, die hem aan 't eind aan zijne loopbaan wachtte, om met onverdeelde aandacht te streven naar den lauwer der kunst,