Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/330

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van die rebellische gezinte. Maar welhaast begon hij na te denken over de handelwijze van dien man, die zijne vrijheid had kunnen redden door eene leugen, en die terstond zonder aarzeling de waarheid had gezegd; hij was een vinnig ketterjager, maar geen stompzinnig mensch; voor het eerst begon hij in te zien, dat men afdwalen kon van »de Kerk," zonder af te dwalen van burgerdeugd en zedelijkheid. Reeds berouwden hem de eerste ruwe mishandelingen, die hij den kunstenaar had aangedaan, en nog vóórdat van Beveren's stem in den Raad zich verhief, om de zaak van van Cuyck te bepleiten, was van Drenkwaart alreede besloten tot die verschooning, welke hij zich echter liefst door de meerderheid liet opdringen, dan haar uit zich zelven te oefenen. Zijne verhouding tot de Spaanschgezinde partij dwong hem daartoe; maar hij achtte daarmede toch nog niet het recht verloren te hebben, om zich bij den gevangene verdienste te maken van 't geen hij bij zijne collega's liet doorgaan voor een toegeven aan den drang der omstandigheden. In 't belang van van Cuyck heeft men echter geen recht, den Schout deze dubbelheid kwalijk te nemen.



III.


De Schout Jan van Drenkwaart hield woord. De meest geschikte, of liever de minst ongeschikte gevangenkamer der Vuilpoort werd van Cuyck tot verblijf gegeven en ingericht, zooveel dat zijn kon, naar de wenschen en behoeften van den schilder. Zijne schilderkist, die pakken, was te zijner ter bevordering van hem allerlei vrijheden wij hem met zooveel zorg hebben zien inbeschikking gesteld, en aan ieder verlangen, zijn arbeid, werd voldaan. Daarbij werden en voorrechten toegestaan, om zijne gevan genschap te verzachten en te verhelderen. Papier en schrijfgereedschap waren hem niet ontzegd; het nachtelijk duister werd vervroolijkt door een vriendelijk lamplicht en wijdde hij gemoedelijk den ganschen dag aan het opgelegde schilderwerk, zijne avonden bracht hij door met schrijven, en hieraan danken wij het, dat we een blik konden slaan in het gemoed van den vromen en blijmoedigen Christenbelijder, zoowel waar hij zich uitspreekt aan geliefde betrekkingen, als waar hij in den vorm van zelfbekentenissen getuigenis geeft van ' t geloof, dat in hem is, of geloofsgenooten en medeburgers vermaant en troost, waar ze tot