Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/337

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Fij van u, gij drijver! Hoe! ge scheldt ons Katholieken van bijgeloof, omdat we hechten aan het H, kruisbeeld en de relieken, onderwijl gijlieden, die zegt. God in geest en in waarheid te dienen, met zoo zonderling bijgeloof verkleefd zijt aan 't bezit van een boek?"

»Als gij oordeelt, dat ik uit bijgeloof daaraan hechte, zoo neem het van mij weg. God zij geloofd! 't voornaamste van den inhoud ligt mij in 't hoofd, en bovenal in 't harte," hernam Woutersz. en schoon hij een traan wegvaagde uit het oog, liet hij af van dringen.

De Schout, bewogen door dien diepen weemoed, en half beschaamd over de wijze zijner overwinning, liet langzaam het Nieuwe Testament uit de hand vallen in den vorigen schuilhoek, en zeide toen: » Nu dan, wondre man! verspeel er uw leven voor, als gij wilt; alleen, zorg hierin mij buiten 't spel te laten."

»Wat dat belangt, Heer! ik verhope, gij zijt zeker van mij zonder eed of gelofte."

De Schout knikte.

»En wat mijn leven aangaat, zekerlijk, ik zou geene vrijheid hebben, daarmede een reuckeloos spel te drijven, doch antwoord mij in volle oprechtheid: Was het niet alreede verbeurd, toen ge mij hierbinnen voerdet? Het respijt, dat naar Gods raad uwe jonste mij gunt, zij wat korter of langer, het einde is te voorzien.... "

»Waarheid is, dat ik hard word aangezocht, om u ten verhoor te laten roepen..., en gij weet wat u dat brengen kan bij uw voornemen, om te volharden in uwe opiniën."

»Ik weet het, en houde mij bereid, als een getrouwe dienstknecht, wachtende op den Heere te ieder stond," hernam van Cuyck, de hand op het hart leggende. »Ik heb mij gesierd met het bruiloftskleed zijner gerechtigheid, en Hij, die mij genood heeft, zal mij niet beschamen, en Hij zal zich niet onbetuigd laten aan mij in de ure der zwarigheid."

»Nu, nu, ik acht ze nog niet nabij," hervatte de Schout, die, ook voor zich zelven, liefst de gedachte verwijderen wilde aan ' t geen komen kon.

»Eer zij dáár is, en om niets onafgedaan te laten van 't geen mijne hand nog vindt om te doen, zoo gelief u te zetten, dat ik uwe beeltenis voltooie eer de tijd ons ontschiet....." antwoordde de schilder met die tegenwoordigheid van geest, die van waren