Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/347

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

schimmen begoocheld. Dezelfde brief aan zijne gade, die aanvangt met een vromen en dankbaren juichtoon over hetgeen hij noemt, »zijne zegepraal op zijne vijanden," daalt af tot eene klare en kalme beschouwing van den toestand zijner vrouw, als zij zijne weduwe zal zijn. Hij vergeet niet hare aardsche behoeften; maar hij vergeet evenmin de vermaning: »Ist dat ge in eenige neeringe blijft, zoo wacht u, dat ze niet te groot en wordt, opdat uwe herte niet daardoor beswaert worde, alsoo dat gij kwalijk uw gebed doen kondt." Hoe diep die blik in 't menschelijk hart, hoe teeder die voorzorge! Al 't overige is in denzelfden geest, den geest der liefde, den geest der getrouwheid, den geest des gebeds. Zijn afscheidswoord aan die vrouw is roerend van eenvoud. »Ik bedanke u zoo minnelijk al dat ik u bedanken kan van uw lieve goede gezelschap, getrouwigheid en liefde, 't welk ik mij zelven onweerdig achte van zoo goeden deel. Nu heeft de alleen goede, barmhartige God mij, onweerdigen, tot een hooger staat beroepen, en gij en meugt mij, uwen allerliefsten op aarde, tot geen hooger staat den Heere opofferen. Aldus, troost u met elkander, want uw druk zal maar wezen voor eenen kleinen tijd." Hij eindigt met een gebed, vol heilig geloofsvertrouwen. Ook tot zijn dochtertje spreekt hij de taal van vroolijken geloofsroem, zonder boven hare bevatting te gaan, en zonder te verzuimen, minzaam, maar ernstig, bij haar aan te dringen op het vervullen harer kinderlijke plichten. Hij zelf vervulde de zijne als een goed zoon jegens zijne ouders, ook nog in die dagen; hij vervulde ze in iedere betrekking, ook in die, waartoe hij stond tot wat hij noemt »de Gemeente Gods tot Dordrecht, die alsnu verstrooit is om 't getuigenisse Christi." Hij troost en sterkt haar met al den ijver van wie besloten is, door eigen voorbeeld zijn vermaningen kracht te geven. Zelfs aan zijne vervolgers, aan de regenten van Dordt, heeft hij een bewijs zijner liefde nagelaten. Een Testament, als hij 't noemt, eene belijdenisse des geloofs, wel geschikt om hun zelven de oogen te openen voor de waarheid, die hij beleed en zeer zeker over hunne eigene schuld, bij het onderkennen, wat zij eigenlijk in hem vervolgd hadden.

Maar genoeg over zijne schriften; uit een woord daarin (een verzoek om verven) blijkt, dat hij zich nog heeft ingespannen om te schilderen, ware 't ook om zijne belofte aan van Drenkwaart af te doen, en hem te bewijzen, dat hij zich door eigen