Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/348

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

lijden niet zoo diep liet neerslaan, als deze van hem had ondersteld. Toch moet hem dat niet licht zijn gevallen; want meer dan eens verontschuldigt hij zich bij de zijnen met groote naïveteit over »zijn kwaad schrift," wijl hij toen korts was gepijnigd. Wat de Schout later wel bij die schilderij mag gedacht hebben? hij, die, bij alles wat men tegen van Cuyck pleegde, aanvoerder en getuige moest zijn; hij, die de houding der alleruiterste strengheid tegen hem moest aannemen, om de gramschap en de verdenking der Spaansche partij en der ijveraars van zich te weren. Er zijn bewijzen, dat zijne innerlijke betrekking op den schilder niet was verloren gegaan, maar slechts werd overstemd; zijn gedurig smeeken en dringen, dat deze toch zou toegeven, zijne beloften, die verleidend moesten werken op het menschelijkste in den mensch, zijn verwijt »Gij hebt het liefelijk aangezicht van een engel, maar uw harte is harder dan Pharao's harte;" zijn aanhouden midden onder de folteringen, dat van Cuyck toch zou spreken, en »zijne leden ontzien om den wille van zijn schoon handwerk:" dat alles maakt het ons tot zekerheid, dat Jan van Drenkwaart de beul is geweest van den Christen, met de innige begeerte in 't hart, om den mensch te sparen. In de verscheuringen van zulken tweestrijd, ligt hellestraf. Het gerucht van 't geen men Woutersz. aandeed, en de vastheid, waarmede hij het doorstond, drong heen door de muren van zijn kerker, en bracht de gemoederen dus in beweging, dat men noodig vond, met hem te eindigen, al had men ook niets op hem verwonnen, en zoo werd de uitvoering van zijn vonnis vastgesteld op den 28sten Maart, tegelijk met dat van de vrouw uit Molenaarsgraaf, wier lijden zijn medegevoel had opgewekt.

Wij achten het nutteloos, uwe verbeelding en de onze te pijnigen met de afgrijslijkheden van zulke executie: wij gelooven niet, dat iemand, zelfs niet hij, die het meest begeerig het hoofd omwendt naar het verledene, met leedgevoel, dat het voorbij is, zich zou vermeien in de voorstelling der brandstapels, door het Spaansch gedrocht, de Inquisitie, ontstoken op onzen vaderlandschen grond.

Ééne bijzonderheid kunnen wij echter niet terughouden, zonder van Cuyck onrecht te doen. Altijd had hij van zijn dood gesproken als van zijne offerande;" nog hooger steeg zijn toon, toen hij stond tegenover het volk om die te volbrengen. »Dit is de dag.