Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/359

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

provinciën van Spanje scheidt, en die een hoop ketters en rebellen rang gaat geven onder de rij der volken!"

»Maar, mijn geërde oom, considereer dat die provinciën te zamen alreede een bloeiend en machtig volk uitmaken, dat hunne Algemeene Staten met prins Maurits aan het hoofd…"

»Zwijg me van den zoon van dien eigenbatigen verrader, dien ontrouwen leenman! Het bloed wordt me koud in de aders, als ik denk aan die generale pest der christenheid, die de allereerste oorzaak is geweest van die groote verliezen, die wij hebben geleden."

»Señor, mijn oom, ik ben Spanjaard geboren en ’t voegt mij dus geenszins een heer te verdedigen, die van uw landaard is, en dien gij schuldig houdt; maar dat wete ik, dat zoo een Spaansch edelman zich in troebele tijden op zulke wijze den steun en voorstander had getoond van de voorrechten van onzen adel, en de vrijheden onzer burgers — dat er dan onder alle granden van Castilië en Arragon zijn gedenken in heilige en dankbare heugenis zou zijn gehouden…"

»Zwijg, Gasparo! gij zijt een knaap, en ’t past u niet in zulke zaken uwe opinie te geven. Wel zijn de tijden veranderd, en gij moogt er op dezen stond onzen grooten patroon, St. Jacob van Compostella en de allerheiligste Moeder Gods voor danken, dat het zoo is; voormaals zouden die onbedachte woorden, door u geuit, u reeds feitelijk schuldig hebben gemaakt aan rebellie. En wat mij belangt, gij weet ik ben Spanjaard in ’t harte, en heb niets gemeens met de schismatieke opstandelingen van de andere zijde; ik zou ze als vreemden kunnen vergeten, zoo de felle haat ze mij niet gestadiglijk als vijanden voor oogen stelde."

»In trouwe, heer! eene felheid van haat, die uwe vermaarde schranderheid verblindt, om de dingen te zien zooals ze niet meer zijn. Zekerlijk, die van de Geuniëerde provinciën zijn onze vijanden; in den bloedigen oorlog, die er van wederzijden wordt gevoerd, ondervindt men het maar al te goed; doch ten leste verzoent men zich toch met zijne politieke vijanden, en men oorlogt om tot vrede te komen — zonderling waar de vrede zoo noodig is als voor ons. ’t Is algemeen erkend in Spanje zoowel als hier te Brussel. Het Hof hijgt naar ruste, het leger is duchtig verzwakt, de schatkist strekt niet meer om de oorlogskosten te betalen…"