Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/361

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

die leefden in uwe jonkheid; maar wij leven niet meer in 1573, wij schrijven 1606; eene nieuwe eeuw is aangevangen, de nood dwingt dat men zich zachtelijk late meevoeren door den stroom des tijds… en zulke opiniën als de uwe zijn heden ten dage gansch niet meer welgekomen, en met ze vrij uit te spreken, brengt men zich in gevaar van kwalijk gezien te worden… En wat mij belangt, señor! ik verzoek u in alle eerbiedigheid, die mij past jegens den gemaal mijner moei, en jegens den voogd mij door mijn heer vader zaliger toegeschikt, noem mij niet weer een onwaardig zoon van Spanje, omdat ik mede het einde wensch van dezen oorlog; juist de liefde tot mijn schoon vaderland dringt om tot dien wensch. Het recht moge aan onze zijde wezen, de fortuin is het niet, De veldheer, die de Staatsche legers aanvoert, dringt gedurig voort tot diep op ’t Vlaamsche gebied… en ontwikkelt veldheerstalenten, die onzen grooten Spinola zijn naam met achting doen uiten; al de schatten van Indië zijn nauwelijks toereikend om de kosten van dezen vernielenden oorlog goed te maken, en dat alles zonder goede hoop om die schoone paarl opnieuw aan Castilie’s kroon vast te hechten, veeleer met groote kans van ook nog andere daartoe te verliezen, bij mangel van de macht om vast te houden. Portugal, de bezittingen in de beide Indië zijn niet meer zeker, zoo ras ons de krachten ontbreken om ze verzekerd te houden…"

»Toen de hertog van Alba hier als landvoogd regeerde, was men zeker van alles! " viel de stijfhoofdige grijsaard in, onwrikbaar in zijne denkbeelden.

»Maar Uwe Heerlijkheid vergeet al het gebeurde!" riep de jonkman in verwondering over die zonderlinge vasthoudendheid. »Wat ligt er al niet tusschen het bestuur van dier landvoogd en de dagen, die wij beleven!"

»Vergeten! Ik vergeten!" riep van Drenkwaart, met vlammende oogen; toen op eens, als ineenzinkende onder een stroom van verpletterende herinneringen, die hem wegsleepten ondanks zich zelven, riep hij meer klagend nog dan toornig: »Jonge man, gij weet niet wat gij mij zegt met dat woord. Ik vergeten! Barmhartige Hemel, dat ik het kon!" En de gloed zijner oogen werd feller en ’t was of ze uitpuilden, als onder eene snerpende smart , maar er zijn smarten, waaraan de verlichting der tranen is ontzegd.