Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/363

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dat gansch en al van God is afgedwaald, de verleiding daaraf op uwe jonkheid en licht vervoerde zinnen…"

»Verschoon mij, heer, zoo slecht een Christen, zoo wankelmoedig een zoon der Kerke ben ik niet, dat ik mij door zulke exempelen zal laten verlokken; of indien dat kwaad te vreezen ware, zoudt ge achten, dat mijne koninklijke beschermster er mij en de anderen aan wagen zoude, die integendeel dit besluit met welgevallen heeft goedgekeurd?"

Van Drenkwaart haalde de schouders op. »Die de perikelen zoekt, mag er licht in omkomen! En denk ook op dit, Gasparo! Gij zijt mijn neef, de eenig overgebleven zoon van uw oud en edel geslacht, hier in de Nederlanden, die trouw is gebleven aan de Kerk; al de overigen, die ginder leven, heulen met de Geuzen, of zijn zelf Geus geworden. Van mijn eigen bloede en naam is daar ook niemand, aan wien ik mij gehecht voele. De señora, uwe moei, heeft mij nooit kinderen geschonken, gij moet mijn erfgenaam worden, gij kunt het alleen zijn op de conditiën, die gij weet."

»Zij zijn me wel voor oogen, señor!" viel de jonkman in met ongeduld. »Bij het Katholieke geloof te blijven; mij nooit in Holland te vestigen, noch daar eene verbintenis aan te knoopen, eenig ambt aan te nemen, of eene vrouw te trouwen, zelfs niet uit uwe, of mijne namaagschap…"

»Onthoud ze dan wel, jonkman, en onderhoud ze, want bij ons allerheiligst geloof, zoo gij ze schendt, snijdt ik u af van mijne genegenheid, zooals ik alles heb afgesneden en uitgerukt, wat tegen mijne beginselen streed. En toch, schoon ik geen weekhartig bloedverwant ben, zou het mij leed zijn, zoo ik mijn groot goed onteigenen moest aan het geslacht, waarmede ik nu eenmaal in verbintenis ben getreden."

»Ik weet, señor, gij zijt in staat te doen wat gij zegt, zelfs al gaat het u ter harte; doch wat mij belangt, schoon ik alzoo ver verwijderd ben van alles wat gij ducht als gij zelf, zou ik toch nooit over mij kunnen verkrijgen, om uit consideratie van geld, datgene te doen of te laten, wat eer en consciëntie mij voorschreven." Dat antwoord was niet volkomen geruststellend; ook begreep van Drenkwaart nog krachtiger argument te moeten aanvoeren tegen de gevreesde reis.

»Gesproken als een edelman, Gasparo," hernam hij, met eenige bitterheid; »wij willen echter hopen, dat die nobele voornemens