Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/39

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kozen om zijn persoon te vertegenwoordigen; dat niets nadeeliger zou zijn voor de openbare rust; dat reeds bij het gerucht dier mogelijkheid allerlei teekenen van misnoegen zich begonnen te vertoonen; dat de naam des Hertogs in Braband en Vlaanderen hatelijk was boven alle beschrijving, en dat zijn persoon de meest ongeschikte was om een goeden indruk te maken op een volk, sinds zooveel jaren aan de zachtere leiding van eene vrouwelijke hand gewend; dat zijne soldateske manieren, zijn trots, zijne laatdunkendheld en bovenal zijne bekende onverbiddelijke strengheid adel en volk beiden ondragelijk zouden zijn; dat niets gevaarlijker kon wezen dan dezen over te zenden, en dan nog wel met een groot leger. Waartoe een leger? waartoe anders dan om het volk in beroering te brengen, dat een afkeer had van vreemde soldaten, en de Vliesridders te krenken, die in hunne verschillende Gouvernementen het opperbevel voerden over het krijgsvolk.

Toen het, ondanks die dringende raadgevingen, die beden en dreigingen, aan Margaretha van Parma bleek, dat de Koning niet naar haar luisterde, en dat Alba zich voor den tocht gereedmaakte, ja afgereisd was, meende zij nog tot haar doel te komen door dezen zelven, en op haar eigen gezag te bewegen van zijn voornemen af te zien! Zij zond hem renboden om hem tot den terugtocht te vermanen; zij schreef hem brieven om hem het doorzetten van de reis, het aanvaarden van het commando af te raden. Zij waarschuwde hem ernstig zijn verworven krijgsroem en zijn vermaarden naam niet op het spel te zetten in eene onderneming waarvan geen goede uitkomst was te wachten; zij uitte de sterkste bedreigingen van haar misnoegen, zoo hij, dies ondanks, in zijn opzet volhardde en hare raadgevingen in den wind sloeg. Het spreekt wel vanzelve, dat deze beden en bedreigingen bij Alba niets uitwerkten dan hem den maatstaf aan te geven van de verhouding waarin hij tot de Regentes zoude staan. Maar het wekt onze verbazing dat eene vrouw als Margaretha van Parma, die Alba zóó goed kende, en die, al ware zij zelve niet in de staatskunst volleerd, toch de scherpzinnigste raadslieden nevens zich had, zich kon inbeelden dat een man als de oude Toledo zich door haar dringen en dwingen zou laten bewegen om afstand te doen van een ambt dat zijn meester hem had opgedragen, en waarnaar hij zelf had gestaan, in de vaste overtuiging dat hij de rechte man op de rechte plaats zou zijn.