Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/400

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Aan mij, Josina! hoe meent ge dat?"

»Mits ge met goede conditiën de vesting overgaaft!"

Van Hewert verbleekte.

»Zwijg, Mevrouwe!" sprak hij hard en met zekere drift: »ik wil er niet eens aan gedenken dat ik het zou kunnen doen… die gedachte reeds zou mij schuldig maken tegen ’t vaderland, en vlekt mijne eer!"

»Zoo dat is, Baron! dan houde ik niet langer aan;" hernam zij met adel. »Wat de eere raakt, daarvan moet men aflaten… alleen, ik meen gehoord te hebben, dat groote en befaamde veldheeren sterkten en steden bij verdrag hebben overgegeven aan hunne tegenstanders, zonder dat het hun op den prijs der eere is te staan gekomen.".

»Hoe dat ook zijn moge, ik bid u, spreken wij hieraf niet meer;" hernam hij, ietwat getroffen door haar hoog en en koelen. toon, waaruit men echter niet het ergste moet denken van de Vrouwe van Hemert. Erfdochter uit een hoogadellijk geslacht, was zij opgevoed in al de strenge gevoelens van eer, die bijna tot vooroordeel en gedreven werden; maar tegelijk was zij teedere, zwakke vrouw, en zij voelde het nu zelve, dat zij aan de eischen, der laatste te veel had toegegeven. Zij wilde dat verbloemen voor zich zelve en doen vergeten door hem; dit maakte haar gedwongen en onnatuurlijk; want de innerlijke angst harer ziele, het opzien tegen leed en lijden, de levendige voorstelling harer verbeelding van hetgeen haar treffen kon, vooral in hem wien zij liefhad, was door het beroep op het eergevoel niet gestild. Hij evenzeer had zich met het schild der strengheid gewapend, juist omdat hij zijne innerlijke zwakheid voelde; en hetgeen zij hem in overweging gaf, stootte hij daarom juist met te meer schijn van hardheid af, omdat het verraderlijk samenstemde met de verholenste gewaarwordingen zijner ziel.

»En nu, melieve! gun mij oorlof te nemen… ik moet gaan…" sprak hij een weinig verlegen en daardoor stroef.

»Werwaarts gaat ge?" vroeg zij verschrikt.

»Naar den wal… ik moet weten wat er voorvalt."

»Dat zal de hopman Denys de la Charette u zeker wel kunnen berichten, die zich aangemeld heeft, terwijl gij rustet, doch wien ik weggezonden heb."

»Gij deedt daaraan niet wel, Josina! het kon van groot belang zijn dat hij mij sprak."