Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/408

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het verlangen van de wethouderschap tot onderhandeling met den vijand met vrij veel vastheid had afgeslagen, ondanks het gevoelen van de meerderheid zijner officieren. Men oordeelde dus, dat hij besloten had te volharden tot den einde, en dat hij de stad en hare ongelukkige inwoners aan al de ellenden ging blootstellen, die te dier tijde eene belegering vergezelden, en waaraan eene stad, door geweld genomen, zelden ontkwam. Wreedheid tegen overwinnelingen was eene gewoonte der eeuw; wij mogen el zeggen der menschheid, sinds de 19de eeuw zelve daarvan telkens weer de bloedige sporen opnieuw te vertoonen geeft. Maar bovenal was de schrik voor de wreedheid van den Spaanschen soldaat tot in de diepste vezelen van ’t Hollandsch harte gedrongen, en ongelukkig telkenmale vreeselijk gestaafd, zoo vaak eenige plaats door geweld veroverd, hun als ter prooie werd gelaten. Het scheen dan wel, of zij zich er toe stelden, aan te wijzen hoeveel dieper de bandelooze, gezonkene menschheid zich verlagen kan beneden het woeste instinct van het roofdier, en hoe hare rede dan alleen daartoe strekt, om haar nog redeloozer te doen handelen dan panter of tijger door natuurlijke aandrift geleid. Dat dus de vreeze van op zulke wijze in de handen van Parma’s soldaten te vallen, de inwoners van Grave met ontzetting sloeg, kan men zich denken. Mannen, die voor zich zelve moed zouden gehad hebben, hun leven duur te verkoopen en zonder overgroote rouw op te offeren, moesten sidderen voor hunne vrouwen, voor hunne kinderen, want men wist het, dat zwakheid, en schoonheid, en weerloosheid, geene aanspraken gaven tot verschooning. maar prikkels bleken tot vernielzucht. En daar stond van Hemert, wiens wil alleen hen verhinderde door een tijdigen maatregel dit lot te ontgaan; daar stond hij, en hij was gereed die allen op te offeren aan dat eene gevoel van plicht en van krijgsmanseer, dat toch in ’t eind niets zoo werkelijks en geldigs was, als de schrikkelijke ellenden, die hij over deze hoofden ging halen. Daaraan dachten zij, toen zij van Hemert zagen, en van Hemert moest er wel aan denken met de smartelijkste en schokkendste gewaarwordingen, toen hij op hen zag. Maanden lang had hij onder deze menschen verkeerd als stadgenoot; zij hadden hem altijd met eerbied en genegenheid bejegend; de geringen hadden zich beijverd hem te dienen; de aanzienlijken hadden hem hunne huizen ontsloten, en in menigen kleinen gezelschapskring had hij de ge-