Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/422

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gevestigd. Uit Alkmaar ware in die tijden zijn naam niet tot Keizer Matthias en Koning Ferdinand doorgedrongen, van uit Engeland ging zijne faam snel en vaardig derwaarts heen; hij werd uitgelokt Duitschland te bezoeken; hij kwam te Weenen; hij beantwoordde aan de verwachting die men van hem had; de keizerlijke Koning van Bohemen nam hem tot opvoeder van zijn zoon, en gaf hem den titel van keizerlijk raadsheer, titels die geene simpele eereambten waren, als men denken kan, en die bij hetgeen nog zijn verder werken en streven hem aanbracht, zijne fortuin tot eene hoogte voerden, die als eene vorstelijke gelden mocht. En werkelijk de geleerden waren toenmaals vorsten, als wij het ontzag en het eerbiedig opzien indenken dat men voor hen had; alles het natuurlijke gevolg van de mindere algemeenheid der kennis die zij bezaten, van de onbekendheid met de oorzaken en de uitkomsten hunner wetenschap, en vooral van, het min bereikbare van dit alles voor iedereen. Het is waar, somtijds mengde het bijgeloof zich daaronder, en als ’t ontzag dan overwonnen werd door vromen afschuw, verbrandde men hier en daar een geleerde of natuurkundige als toovenaar… Maar de gevallen zijn zeldzaam, in vergelijking ten minste van de tallooze jammeren, waaronder in onze eeuw eene schaar van menschen zonder ander vermogen dan intellectueele kennis het leven hebben voortgesleept of geëindigd. Voorwaar het is waar als Nodier zegt: »voor dezen althans is de algemeenheid der beschaving geene groote winst…”

Drebbel nu had daarvan nog geen last. Twee dagen voor de inname van Praag bewoonde hij een der prachtigste huizen der Boheemsche hoofdstad. wij moeten hem daar even zien in vollen glans van rang en rijkdom. Hij is nu acht-en-veertig jaar geworden; de krachtige jongeling is tot een forschen man gerijpt, en reizen, lotgevallen, wisseling van klimaat en van toestand, omgang met personen van allerlei rang en karakter, van velerlei kunde en veelzijdige beschaving, hebben hem werkelijk alles gegeven wat hij zich wenschte en nog noodig had tot zijne vorming, levenservaring en menschenkennis. De veelbelovende jonge geleerde is de man geworden, die woord kon houden aan iedere belofte; te midden van al de angsten en spanning, al het gejoel en rumoer of de doodsche stilte der bange verwachting die er heerscht in de bedreigde stad, zit hij rustig in zijn studeervertrek, niet uit zelfzucht, als een die